Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Wat is het zelfbeeld/zelfconcept?

A

een totaal aan indrukken, ideeën en waarnemingen over het eigen ‘ik’, dat in de loop van de ontwikkeling geleidelijk vorm krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het zelfbesef?

A

Het bewustzijn van het ‘zelf’ als eenheid en het besef dat die eenheid los is te zien van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke ontwikkeling ondergaat zelfbesef bij kinderen?

A
  1. Waarneming van de ruimte: de baby gebruikt zichzelf als referentiepunt
  2. Zelf als veroorzaker: effect op omgeving door eigen handelen
  3. Visuele zelfherkenning: in spiegel of op foto’s vanaf 18 maanden
  4. Het zelf en de taal: eigen naam en het woordje ‘ik’ vanaf 2 jaar
  5. Zelfbeschrijving: in termen van uiterlijke kenmerken, voorkeuren, bezittingen en activiteiten. Houdt verband met cognitieve ontwikkeling. Wordt abstracter, rijker en genuanceerder met het stijgen van de leeftijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is competentie?

A

De wil om greep op de omgeving te krijgen. Dit verschilt per kind. Dit is de vroegkinderlijke vorm van prestatiemotivatie, waar we vanaf de schoolleeftijd van spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke twee vormen motivatie zijn er?

A

Intrinsiek en extrinsiek. Deze spelen beide een rol bij prestatiemotivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is intrinsieke motivatie?

A

Individuele behoefte om iets goed te doen. Door de voldoening van het behaalde succes is het kind bereid om zich hier maximaal voor in te spannen. Het gaat om taken waardoor kinderen zich uitgedaagd voelen. Voorspellers zijn: veilige gehechtheid en een stimulerende omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is extrinsieke motivatie?

A

Stimulering van buitenaf zoals waardering of beloning door anderen of het vermijden van straf. Deze stimulans is eerder nodig bij routinematige taken waarbij kinderen zich minder betrokken voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is attributie?

A

Waar je het succes of falen aan toeschrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is interne attributie?

A

Oorzaken voor succes of falen aan zichzelf toeschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is externe attributie?

A

Oorzaken voor succes of falen toeschrijven aan externe omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vijf ontwikkelingsfasen onderscheidt Erik Erikson?

A
  1. fundamenteel vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen (0-1 jaar)
  2. autonomie versus schaamte en twijfel (1-4 jaar)
  3. initiatief versus schuld (4-6 jaar)
  4. vlijt versus minderwaardigheid (6-12 jaar)
  5. identiteit versus identiteitsverwarring (12-19 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van ontwikkelingsfase 1 (Erikson)?

A
  • fundamenteel vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen
  • 0-1 jaar
  • ontstaan basaal gevoel van vertrouwen in de sociale omgeving door moeder –> bij gebrek hieraan kan er wantrouwen + depressieve levenshouding ontstaan
  • hoop: bereidheid om ondanks teleurstellende ervaringen in de bereikbaarheid van idealen en verlangens te geloven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van ontwikkelingsfase 2 (Erikson)?

A
  • autonomie versus schaamte en twijfel
  • 1-4 jaar
  • kind kan zelf keuzes maken en leert zijn grenzen kennen
  • schaamte en twijfel –> onzekerheid over eigen mogelijkheden
  • bij goed verloop krijgt het kind wilskracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van ontwikkelingsfase 3 (Erikson)?

A
  • initiatief versus schuld
  • 4-6 jaar
  • gewetensvorming
  • ondernemen en vol fantasie –> ruimte om initiatieven te ontplooien
  • doelgerichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van ontwikkelingsfase 4 (Erikson)?

A
  • vlijt versus minderwaardigheid
  • 6-12 jaar
  • sociale en cognitieve vaardigheden worden vergeleken en bij een slechte uitslag kan een kind blijvende minderwaardigheidsgevoelens ontwikkelen
  • competentie (invloed prestatiemotivatie en zelfbeeld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van ontwikkelingsfase 5 (Erikson)?

A
  • identiteit versus identiteitsverwarring
  • 12-19 jaar
  • zelfstandig worden en op verantwoordelijkheden worden aangesproken
  • loyaliteit: bereidheid verplichtingen en verbindingen aan te gaan
17
Q

Aan welke vier voorwaarden moet je volgens Erikson voldoen om van een eigen identiteit te spreken?

A
  1. een gevoel van continuïteit en samenhang: ik ben 1 en dezelfde persoon
  2. wederzijdsheid: eigen identiteitsbeleving klopt met die van de omgeving
  3. er is sprake van zelfacceptatie
  4. idealen geven een toekomstperspectief: verwachtingen en doelen
18
Q

Welke vier fasen onderscheidt Erikson tijdens de identiteitsvorming (adolescentie)?

A
  • identiteitsverwarring
  • identiteitsblokkade
  • experimenteren en identificeren
  • commitments
19
Q

Wat is identiteitsverwarring (Erikson)?

A

veel vragen en keuzes zorgen voor verwarring. Kans op beïnvloeding door sterkere personen. Vaak sprake van negatief zelfbeeld en stuurloos gevoel.

20
Q

Wat is identiteitsblokkade/foreclosure/voortijdige afsluiting (Erikson)?

A

te snelle en ondoordachte keuzes maken op gebied van essentiële levensdoelen. Vaak in opvoedingsklimaat waar autoriteit en uitgesproken verwachtingen een rol spelen.

21
Q

Wat is experimenteren en identificeren (Erikson)?

A

een soort proefperiode. Duurzame verplichtingen of definitieve keuzes worden uitgesteld. Deze periode duurt in de westerse maatschappij steeds langer (sommigen kiezen nooit definitief).

22
Q

Wat zijn commitments (Erikson)?

A

het aangaan van definitieve verbindingen of verplichtingen. Wanneer deze keuzes indruisen tegen de verwachtingen van opvoeders of maatschappelijke normen gaat daar grondig zelfonderzoek aan vooraf.

23
Q

Waarom lopen (voornamelijk) pubers weg?

A

De identiteitsontwikkeling wordt bedreigd door de omgeving en de jongere doet een uiterste poging om zich aan die omgeving te onttrekken. Het kan een noodsignaal inhouden: ik kan nog niet op eigen benen staan, maar doorgaan op deze manier is ondraaglijk.