Hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

Wie wordt als de algemene grondlegger van de gehechtheidstheorie beschouwd?

A

John Bowlby (1969)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de twee bouwstenen van persoonlijkheid?

A

Temperament & gehechtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is gehechtheid?

A

De duurzame affectieve band tussen twee individuen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de ideale situatie als het gaat om gehechtheid?

A

De verzorger stelt zich op als veilige haven van waaruit het kind de wereld kan ontdekken; er is een goede balans tussen contact zoeken (hechtingsgedrag) en ontdekken (exploratiegedrag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat heeft Harlow voor invloed gehad op de gehechtheidsrelatie?

A

Door zijn experiment met resusaapjes is gebleken dat voeding geen rol speelt in de gehechtheidsrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de maternal-deprivation hypothese (Bowlby)?

A

De stelling dat moederliefde van vitaal belang is voor de psychische ontwikkeling van het kind. Het gaat om een warme, intieme en continue relatie. Tegenwoordig gaat men er vanuit dat deze relatie ook met de vader of een andere verzorger kan ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is hechtingsgedrag?

A

De genetisch bepaalde neiging tot nabijheid zoeken. Volgens ethologen is dit de basis voor de gehechtheidsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is ethologie?

A

De gedragsleer die de evolutieleer als uitgangspunt heeft. Gedrag wordt gezien als functie van overleving en voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke overeenkomsten hebben jonge dieren en baby’s die zorggedrag uitlokken?

A
  • typisch uiterlijk: hoog voorhoofd, zachte, ronde gelaatstrekken, geprononceerde wangen
  • vroegkinderlijke reacties: glimlachen, brabbelen, uitstrekken van de armen
  • huilen: trekt de aandacht en overbrugt afstanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is exploratie?

A

Het verkennen en onderzoeken van de omgeving. De mate van exploratie is afhankelijk van de aanwezigheid en beschikbaarheid van de hechtingsfiguur. De balans tussen hechtingsgedrag en exploratie is een indicatie voor het verloop van het hechtingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke fasen van ontwikkeling van gehechtheid zijn er (Bowlby)?

A
  1. 0-5 maanden: nog niet aanwezig
  2. 5-7 maanden: voorkeur voor één of enkele vertrouwde opvoeders
  3. 7-12 maanden: sterke voorkeur voor de gehechtheidsfiguur
  4. 1-4 jaar: scheidingsangst neemt af
  5. vanaf 4 jaar: hechtingsgedrag neemt af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van de 1e gehechtsheidsfase (Bowlby)?

A
  • 0-5 maanden

- Wel huilen glimlachen, oogcontact, maar geen verschil tussen vreemd en vertrouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van de 2e gehechtheidsfase (Bowlby)?

A
  • 5-7 maanden
  • Voorkeur voor één/enkele vertrouwde opvoeders
  • Deze personen lokken vaker gehechtheidsreachties uit en kunnen het kind beter troosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van de 3e gehechtheidsfase (Bowlby)?

A
  • 7-12 maanden
  • Persoonsconcept
  • Hechtingsgedrag is gericht op de gehechtheidsfiguur
  • Scheidingsangst
  • Vreemdenangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is persoonsconcept (3e gehechtheidsfase)?

A

Een denkschema waarmee het kind in staat is om het bestaan van een persoon te representeren, ook als die persoon niet aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van de 4e gehechtheidsfase (Bowlby)?

A
  • 1-4 jaar
  • Kan in toenemende mate de behoeften van een ander accepteren
  • Behoeftebevrediging uitstellen
  • Geen scheidingsangst meer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de kenmerken van de 5e gehechtheidsfase (Bowlby)?

A
  • Vanaf 4 jaar
  • Hechtingsgedrag neemt geleidelijk af
  • Gehechtheidsrelatie wordt abstracter o.b.v wederzijdse affectie, vertrouwen & waardering
  • Intern werkmodel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het intern werkmodel (5e gehechtheidsfase)?

A

Hierin worden de ervaringen met diverse gehechtheidsrelaties vertegenwoordigd en dit bepaalt deels hoe nieuwe relaties in de toekomst worden aangegaan.

19
Q

Wie ontwikkelde de vreemdesituatieprocedure?

A

Mary Ainsworth

20
Q

Welke gehechtheidstypes zijn er (Ainsworth)?

A

A-type, B-type, C-type

21
Q

Wat zijn de kenmerken van het A-type (Ainsworth)?

A
  • Onveilig vermijdend gehecht
  • 20%
  • meer exploratie dan hechtingsgedrag
  • zoekt geen toenadering bij terugkeer hechtingsfiguur
22
Q

Wat zijn de kenmerken van het B-type (Ainsworth)?

A
  • 70%
  • veilig gehecht
  • exploratie en hechtingsgedrag in evenwicht
23
Q

Wat zijn de kenmerken van het C-type (Ainsworth)?

A
  • 10%
  • onveilig ambivalent gehecht
  • meer hechtingsgedrag dan exploratie
  • vastklampen aan, maar tegelijk afwijzen van hechtingsfiguur
24
Q

Wat is de AQS?

A

De Attachment Q-sort: aan de hand van observaties kunnen kinderen van 1 t/m 5 jaar worden gescoord op een veiligheidscontinuüm

25
Q

Wat is sensitiviteit/responsiviteit?

A
  1. het opmerken van de signalen van het kind door de ouder
  2. het juist interpreteren van deze signalen voor de opvoeder
  3. het effectief reageren op deze signalen door de opvoeder
26
Q

Wat zijn de kenmerken van het opvoedertype A (Ainsworth)?

A

Gedrag opvoeder naar het kind is afwijzend en inconsequent. Het kind zoekt daardoor geen toenadering uit angst voor afwijzing.

27
Q

Wat zijn de kenmerken van opvoedertype B (Ainsworth)?

A

gedrag opvoeder naar het kind is invoelend en consequent sensitief. Na frustratie is het vertrouwen van het kind snel hersteld.

28
Q

Wat zijn de kenmerken van opvoedertype C (Ainsworth)?

A

gedrag opvoeder naar het kind is grillig en onvoorspelbaar, inconsequent sensitief. Het kind doet heftig beroep op beschikbaarheid ouder.

29
Q

Waardoor wordt sensitiviteit beïnvloed?

A

Het opvoedingsverleden van de ouder en aangeboren eigenschappen van het kind.

30
Q

Welke werkmodelen zijn er (Main, George & Kaplan)?

A
  • Veilig-autonoom werkmodel
  • Onveilig-vermijdend werkmodel
  • Onveilig-verstrikt werkmodel
  • Onveilig-verwerkt werkmodel
31
Q

Wat is het veilig-autonoom werkmodel?

A

De volwassene is zich bewust van zijn jeugdervaringen en opvoedingsverleden, maar kan er ook afstand van nemen.

32
Q

Wat is het onveilig-vermijdend werkmodel?

A

De volwassene beschrijft zijn/haar opvoedingsverleden op een stereotiepe, oppervlakkige wijze.

33
Q

Wat is het onveilig-verstrikt werkmodel?

A

De volwassene wordt nog steeds mentaal opgeslokt door het opvoedingsverleden.

34
Q

Wat is het onveilig-onverwerkt werkmodel?

A

De volwassene heeft te maken gehad met een trauma door onverwerkt verlies of meegemaakte mishandeling.

35
Q

Wat zijn risicofactoren van een gehechtheidsrelatie bij aangeboren eigenschappen van het kind?

A
  • Vroeggeboorte/baby met medische zorg
  • Zintuiglijke handicaps
  • Moeilijk temperament
36
Q

Wat is het voordeel van een netwerk aan gehechtheidsfiguren?

A

Het kind kan veilig gehecht zijn aan een opa of leidster in het kinderdagverblijf en compenseren voor de onveilige gehechtheidsrelatie aan de ouder.

37
Q

Welke condities bij de kinderopvang kunnen leiden tot een slechte gehechtheidsrelatie?

A
  • lage kwaliteit kinderopvang
  • het kind bezoekt meer dan 1 opvangarrangement
  • het kind bezoekt de kinderopvang meer dan 10 uur per week
38
Q

Waar hangt het gevaar lopen v/d gehechtheidsrelatie vanaf volgens Goossens?

A
  • Moment dat de ouder het werk hervat

- Arbeidsvreugde v/d ouder

39
Q

Welke kenmerken heeft een goede kinderopvang?

A
  • Kleine leidster-kindratio
  • Stabiel personeelsbestand
  • Sensitieve PM’ers
  • Aangename en stimulerende speel- en leefomgeving
  • Adequaat dagprogramma voor het bieden van structuur
40
Q

In welke periode is gehechtheid een stabiele eigenschap?

A

12 tot 20 maanden

41
Q

Welke verschillen in competentie zien we bij de A-, B- en C-types?

A

A-type: onvoldoende vertrouwen in de ander
B-type: vertrouwen in de ander en zichzelf
C-type: geen vertrouwen in zichzelf

42
Q

Wat is egoveerkracht?

A

het vermogen flexibel en vasthoudend te reageren in probleemsituaties

43
Q

Wat is egocontrole?

A

een goed evenwicht vinden tussen de neiging gevoelens te onderdrukken of direct te uiten.

44
Q

Wat is een reactieve hechtingsstoornis?

A

Als het de adoptieouders van een emotioneel beschadigd kind niet lukt om een gehechtheidsrelatie op te bouwen. De reacties van het kind zijn grillig en onderling heel verschillend, van argwanend, terughoudend en afwijzend tot uiterst vrij en ongeremd. Zij kunnen slecht met affectie en genegenheid van anderen omgaan.