Hoofdstuk 14 Flashcards

1
Q

Welke twee taken heeft het onderwijs?

A
  1. Onderricht van kennis en vaardigheden die fundamenteel zijn voor verdere ontwikkeling, zoals rekenen, lezen en schrijven.
  2. Vorming in bredere zin: leren samenwerken, respecteren van autoriteiten, omgangsregels aanleren, normen en waarden van de maatschappij overbrengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vier kenmerken heeft een effectieve school (Rutter)?

A
  1. Nadruk op schoolse prestaties: leerlingen weten wat er van hen verwacht wordt.
  2. Management in de klas: zaken lopen op rolletjes in ontspannen sfeer, daardoor weinig tijd kwijt aan ordehandhaving. Duidelijke structuur, tijdelijke informatie, waardering voor prestaties.
  3. Discipline: duidelijke regels en toezicht op naleving hiervan.
  4. Teamwork en teamgeest: visie en beleidsplan worden uitgedragen door leerkrachten. Zij voelen zich een team en gedragen zich overeenkomstig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke onderwijsstijlen zijn er (Kurt Lewin)?

A
  1. Autoritair leiderschap: strikte instructies, orde, gezag, bekritisering, geen uitleg over doel
  2. Democratisch leiderschap: uitleg over doel, meedenken gewaardeerd, resultaten geprezen
  3. Laissez-faire leiderschap: weinig interesse, leerlingen hun gang laten gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bleek uit het onderzoek naar onderwijsstijlen van Kurt Lewin (1939)?

A

Het democratisch leiderschap levert kwantitatief minder op dan het autoritaire leiderschap, maar kwalitatief meer. De laissez-faire levert het minst op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is effectief leerkrachtgedrag?

A

Dit is vooral afstemming tussen leraar en leerling. De leerstijl is flexibel en speelt in op individuele behoeften. Positieve verwachtingen werken beter dan negatieve. Motivatie en competentie worden gestimuleerd door uitstraling en enthousiasme van de leerkracht. Een goede lesorganisatie is ook belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent peer?

A

Kind of jongere - vaak van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht - met wie een ander kind regelmatig omgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een peer-groep?

A

Groep peers die onderling regelmatig contact hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom gebruiken we peer en niet leeftijdgenoot?

A

Het meest kenmerkende van de relatie tussen peers is dat zij een gelijkwaardige status hebben. ‘Peer’ betekent gelijke. Peers hoeven ook niet altijd even oud te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke sociale vaardigheden verwerft het kind binnen de peer-groep?

A

onderhandelen, samenwerken, conflicten oplossen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stappen doorloopt de sociale ontwikkeling van spelactiviteiten?

A
  1. Toekijkend of solitair: kind kijkt toe, neemt geen initiatief (jonge peuter)
  2. parallel: kinderen spelen naast elkaar zonder interactie (peuter en jonge kleuter)
  3. associatief: kinderen spelen gezamenlijk, maar zonder gezamenlijk doel of taak (oudere kleuters)
  4. coöperatief: kinderen spelen samen en stemmen activiteiten op elkaar af om een gezamenlijk doel te bereiken (oudere kinderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van peergroepen met jongens?

A

Gezamenlijke activiteiten ondernemen, competitie, leiderschap en onderhandelingsvaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van peergroepen met meisjes?

A

Kleine groepen, intimiteit en onderlinge verbondenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is kwaliteit of kwantiteit belangrijker bij peergroepen?

A

Kwaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van mensen die makkelijk vriendschappen aangaan?

A

Zij communiceren effectiever, kunnen beter conflicten oplossen en zijn meer open naar elkaar toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen de algemene peerrelatie en vriendschap?

A

Vrienden lossen conflicten soepeler op dan kinderen uit de peergroep en intimiteit speelt een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke categorieën kunnen we kinderen onderverdelen o.b.v. sociometrische analyses?

A
  • populair
  • genegeerd
  • controversieel
  • afgewezen
17
Q

Waarom lopen adolescenten een groot risico om verslaafd te raken?

A
  1. Jongeren experimenteren graag met nieuwe middelen en risicovol gedrag.
  2. Jongeren zijn gevoeliger voor de groepsdruk van leeftijdsgenoten
  3. De adolescentie is een kwetsbare periode met mogelijk stemmingswisselingen, somberheid en eenzaamheid, waardoor middelen of activiteiten die een goed gevoel geven extra aantrekkelijk zijn.
  4. De toegankelijkheid van genotsmiddelen is de laatste twintig jaar enorm toegenomen.
18
Q

Wat zijn kenmerken van verslaving?

A
  • het gebruik is onbeheerst
  • vaak is er steeds meer nodig voor het gewenste effect
  • de verslaving verdringt andere bezigheden
  • de negatieve gevolgen van het misbruik worden genegeerd of verergeren het probleem
  • afhankelijkheid wordt gekenmerkt door ontwenningsverschijnselen. Pogingen te stoppen versterken de behoefte.