hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

bloed

A

vloeibare vorm van bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bloedplasma

A

cellen en celfragmenten in een matrix of grondsubstantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 vaste bestanddelen in bloed

A
  • erythrocyten = rode bloedcel
  • leukocyten
  • thrombocyten= bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 voordelen van de vorm van erythrocyten

A
  • transportprocessen kunnen over het membraan versneld verlopen
  • grotere flexibiliteit zodat de cellen zich makkelijker kunnen verplaatsen doorheen nauwe lumina van capillairen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stelling; RBC verbruiken geen zuurtstof maar bieden alle zuurstof aan andere weefsel

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hemoglobine

A

eiwit dat zuurtstof in beperkte mate aan koolstofdioxide kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reticulo endotheliaal systeem(3)

A

lever, milt en het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe wordt je doelgroep bepaald?

A

de aan- of afwezigheid van specifieke oppervlakte antigenen op de plasmamembraan van erythrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grondsubstantie

A

bloedplasma, plasma is bloed zonder cellen en is het vloeibare gedeelte van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

serum

A

plasma waaruit het stollingseitwit fibrinogeen is verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

samenstelling van plasma (5)

A
  • 90% h2O
  • minerale ionen
  • kleine organische moleculen; aminozuren, vetzuren, glucose
  • enzymen, hormonen, vitaminen
  • plasma- eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 plasma eiwitten

A
  • albumine
  • globulines
  • fibrinogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

COD + functie

A

colloïd osmotische druk, zorgt ervoor dat het water in de bloedbaan blijft + transportfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 verschillende globulines

A
  • a- globuline
  • B globuline
  • y- globulines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

5 categorieën van y- globulines

A
  • IgM-antistoffen –> hoge concentratie wijst op recente infectie
    -IgG- antistoffen
  • IgA- antistoffen –> verhinderen binnendringen bacteriën en virussen
  • IgE- antistoffen –> zorgen dat mestcellen in bindweefsel histamine afzetten waardoor allergische reactie optreedt
    IgD- antistoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functies van plasma (7)

A
  • transportfunctie
  • afweer –> immunoglobulines
  • regeling van vochtbalans
  • regelen van COD ( colloïd osmotische druk)
  • regelen van de zuurtegraad (pH)
  • thermoregulatie
17
Q

2 atrioventriculaire kleppen

A
  • tricuspidalisklep rechts

- mitralisklep links

18
Q

hartwand verschillende lagen(4)

A
  • endocard
  • myocard
  • epicard
  • pericard
19
Q

grote bloedsomloop

A

begint in het linker ventrikel, het zuurstofrijke bloed wordt via de aortha naar musculeuze arteriën via arteriolen naar capillairen naar weefsels gebracht

20
Q

kleine bloedsomloop

A

begint in het rechter ventrikel, voert zuurstofarm bloed af via de a. pulmonalis. het zuurstofrijke bloed wordt via de vv. pulmonalis naar het linker atrium gebracht

21
Q

bloedvaten zijn opgebouwd uit 3 lagen

A
  • tunica intima
  • tunica media
  • tunica adventitia/ externa
22
Q

we kunnen arteriën onderverdelen in (6)

A
  • elastische arteriën
  • musculaire arteriën
  • arteriolen
  • capillairen
  • venulen
  • venen