hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

perifere proteïnen

A

buitenkant van het membraan gelokaliseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

integrale proteïnen

A

zitten dieper in het membraan (kan zelfs ook transmembranair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke invloed voert cholesterol op het membraan?

A

belangrijke invloed op de vloeibaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

celmembraan

A

actieve filter die selectief voedingsstoffen naar binnen transporteert en afvalstoffen naar buiten laat diffunderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

glycocalyx

A

laag van koolhydraatketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functies plasmamenbraaneitwitten

A

receptoren, kanalen, dragerstoffen, enzymen, verankering of als herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

osmose

A

beweging van watermoleculen doorheen een membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

isotoon

A

2 oplossingen hebben dezelfde osmotische waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hypertone

A

een oplossing heeft een hogere osmotische waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hypotone

A

een oplossing heeft een lagere osmotische waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

passief transport

A

vind spontaan plaats –> wanneer de cel zelf geen energie levert om het transport te laten plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

actief transport

A

als voor de passage van een bepaalde stof de cel energie moet leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vesiculair transport

A

bijzondere vorm van actief transport –> stoffen in membraanblaasjes worden verpakt en in en uit de cel verplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welk middel zorgt voor passief transport?

A

diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geleide of gefaciliteerde diffusie

A

passief transport dat gemedieerd wordt met behulp van transportproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

GLUT

A

glucosetransporter

17
Q

stelling; passief transport gaat van hoge concentratie naar lage concentratie

18
Q

stelling; actief transport gaat van lage concentratie naar hoge concentratie

19
Q

wat wordt omgezet bij actief transport?

A

ATP naar ADP

20
Q

ATP

A

adenosine trifosfaat

21
Q

ADP

A

adenosine difosfaat

22
Q

primair actief transport

A

energie kan rechtstreeks tijdens het transport worden aangewend

23
Q

secundair actief transport

A

wanneer de energie niet rechtstreeks wordt aangewend onder de vorm van ATP

24
Q

ander woord voor vesiculair transport

A

blaasjestransport

25
receptorgemedieerde endocytose
produceert vesikels met hoge concentraties van specifiek doel molecule. receptoren op het celmembraan binden specifieke doelmoleculen zoals transporteiwitten of hormonen
26
pinocytose
er worden door een diepe instulping van de celmembraan kleine blaasjes gevormd die met extracellulaire vloeistof gevuld zijn
27
fagocytose
er worden blaasjes gevormd met daarin een waarneembaar deeltje zoals een bacterie of andere vreemde stof. pseudopodia omsluiten het deeltje en de membranen versmelten waardoor een blaasje ontstaat
28
stappen van receptor gemedieerde endocytose (7)
1. ) liganden binden zich aan receptoren in celmembraan 2. ) gebieden die met liganden zijn bedekt vormen diepe instulpingen 3. ) instulpingen snoeren zich af en vormen blaasjes 4. ) blaasjes versmelten met lysosomen 5. ) liganden worden verwijderd en in het cytoplasma opgenomen 6. ) de membraan die het receptormolecuul bevat, scheidt zich van het lysosoom 7. ) het blaasje keert terug naar het oppervlak
29
7 stappen fagocytose
1. ) fagocyt komt in contact met vreemd voorwerp en stulpt zich eromheen met pseudopodia 2. ) pseudopodia bewegen zich naar elkaar toe en versmelten 3. ) het blaasje verplaatst zich in het cytoplasma 4. ) lysosomen versmelten met het blaasje 5. ) door de versmelting worden verteringsenzymen geactiveerd 6. ) enzymen breken het gefagocyteerde materiaal af 7. ) restmateriaal wordt via exocytose de cel uit getransporteerd