hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

DNA

A

deoxyribonucleotiden –> 2polynucleotideketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

RNA-molecule

A

chemische ‘‘boodschapper’’ tussen het DNA in de celkern en de ribosomen in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

transcriptie

A

kopiëring van het DNA naar RNA om de genetische informatie elders in de cel te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk enzym wordt er gebruikt bij transcriptie

A

enzym RNA polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doet enzym RNA polymerase

A

maakt de 2 strengen van DNA los van elkaar en bindt aan een promotor sequentie. van 1 van de DNA stengen wordt er een complementaire enkelstrengige RNA-kopie van gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gen

A

DNA gedeelte dat wordt overgescreven naar mRNA en overeenkomt met de lengte van de proteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in de cel komen 3 soorten RNA

A
  • mRNA = messenger RNA
  • rRNA= ribosomaal RNA
  • tRNA = transport RNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ribosoom

A

kleine celpartikel, geen organel omdat het niet omgeven is met een membraan. bestaat uit rRNA en proteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie tRNA

A

brengen aminozyren aan voor proteïnesynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

translatie

A

eitwitsynthese; basenvolgorde van het mRNA molecule afgelezen door het ribosoom dat een proteïne synthetiseert met een welbepaalde volgorde van aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

polysoom

A

tegelijkertijd meerdere ribosomen verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

codon

A

code-eenheid van het mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly