Hoofdstuk 7 (5A) stofwisseling Flashcards
Wat is stofwisseling?
Stofwisseling: metabolisme: het totaal aan chemische omzettingsprocessen die plaatsvinden in de cellen van een organisme.
*Met behulp van enzymen.
Wat is het verschil tussen assimilatie en dissimilatie?
Assimilatie: de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen.
Dissimilatie: de afbraak van organische moleculen.
Wat zijn de molecuulformules van glucose en fotosynthese?
Molecuulformule glucose: C6H12O6.
Molecuulformule reactievergelijk fotosynthese: 6CO2 + 6H2O + energie wordt C6H12O6 + 6O2.
Wat is het verschil tussen autotrofe en heterotrofe organismen?
Autotrofe organismen, zoals planten en cyanobacteriën, doen aan koolstofassimilatie doormiddel van fotosynthese.
Heterotrofe organismen, zoals (de meeste) bacteriën, schimmels en dieren, zijn niet in staat organische stoffen te vormen uit alleen anorganische stoffen.
Wat is het verschil tussen organische en anorganische stoffen?
Organische stoffen: koolstofverbindingen.
*Bij alle organische stoffen bevatten de moleculen een of meer ketens van koolstofatomen.
*Een organisch molecuul bevat: koolstof (C), waterstof (H), zuurstof (O) en vaak stikstof (N), zwavel (S), fosfor (P).
*Metaalionen kunnen zijn ingebouwd in organische moleculen.
Anorganische stoffen: stoffen die niet tot de organische stoffen behoren.
*Hebben enkele koolstofverbindingen met kleine moleculen waarin slechts 1 koolstofatoom voorkomt.
*Bevatten geen energie.
Wat is ATP? Hoe is het opgebouwd en waarvoor?
ATP: adenosinetrifosfaat.
*Adenosinetrifosfaat: adenosine, opgebouwd uit adenine en ribose, en 3 fosfaatgroepen.
*In de bindingen tussen de fosfaatgroepen is veel chemische energie vastgelegd.
*De moleculen van ATP transporteren chemische energie naar plaatsen in de cel waar energie nodig is.
a. Energie uit ATP is nodig voor vorming glucose in de donkerreacties en andere energievergende processen in de cel.
*ATP is een nucleotide; het is een bouwsteen van nucleinezuren.
Fosforylering: een fosfaatgroep wordt gebonden aan ADP.
ATP-synthase.
Doordat de cyclische en niet-cyclische fotofosforylering aan beide zijden van het membraan plaatsvinden is er een concentratieverschil van H+ ionen. Dit protonengradient wordt door ATP-synthase benut als energiebron voor de vorming van ATP.
Binas: 67L, 90A
Wat is de bouw en werking van enzymen?
Enzymen zijn eiwitten. Enzymen katalyseren (versnellen) stofwisselingsreacties zonder daarbij zelf te worden verbruikt.
Een enzymmolecuul heeft een ruimtelijke vorm met veel knikken en lussen. In een bepaald deel van het enzymmolecuul bevindt zich het actieve centrum met een specifieke ruimtelijke structuur. Het substraatmolecuul past precies in het actieve centrum. Zodra het substraatmolecuul aan de actieve plaats bindt, vindt de reactie plaats. Op het moment van binding ontstaat heel even een enzym-substraatcomplex (E-S-complex). Na de reactie laat het ontstane molecuul (of de moleculen) los van het actieve centrum en kan een volgende reactie plaatsvinden.
Actieve centrum: het deel van het eiwitmolecuul waar de reactie plaatsvindt.
Substraat: de stof waarop een enzym inwerkt.
De naam van een enzym is vaak samengesteld uit de naam van het substraat met het achtervoegsel -ase.
ATPases: een groep enzymen die zich in het membraan van cellen of celorganellen bevinden.
Wat is de activeringsenergie van enzymen?
Activeringsenergie: de energie die moet worden toegevoerd om de energiedrempel te overschrijden.
Bij een lage temperatuur is de beweging van moleculen trager, waardoor de reactie minder snel tot stand komt dan bij een hogere temperatuur. De botsingen zijn dan vaak niet sterk genoeg om een reactie op gang te brengen. Door een activeringsenergie toe te voegen gaan de moleculen sneller bewegen. Hierdoor worden de botsingen krachtiger en komt er een reactie op gang. Een enzym verlaagt dus de hoeveelheid energie die nodig is om een reactie te laten verlopen.
Binas: 37A
Wat is een co-factor? Wat is een co-enzym? En wat is een apo-enzym?
Co-factor: molecuul dat nodig is voor de werking van een enzym.
Co-enzym: een organische stof als co-factor.
Apo-enzym: het enzymmolecuul met het actieve centrum.
Waar is de enzymactiviteit afhankelijk van?
Enzymactiviteit: de snelheid waarmee een enzym de reactie versnelt.
De enzymactiviteit wordt beïnvloed door: de temperatuur, de zuurgraad, de concentratie van de deelnemende stoffen en door bindingen van enzymen met stoffen die de activiteit kunnen verhogen of remmen.
- Temperatuur.
*Onder de minimumtemperatuur is er geen enzymactiviteit, doordat de beweging van de moleculen te traag is voor de vorming van enzym-substraat-complexen.
*Boven de maximumtemperatuur is er geen enzymactiviteit, doordat alle enzymmoleculen hun specifieke ruimtelijke structuur hebben verloren. Dit proces heet denaturatie en is onomkeerbaar. - pH.
*De activiteit van een enzym is afhankelijk van de zuurgraad van de oplossing waarin de enzymatische omzetting plaatsvindt. Verandering van de pH heeft tot gevolg dat bij steeds meer enzymmoleculen het actieve centrum verandert, waardoor het enzym zijn werking verliest. - Activering en remming van enzymactiviteit.
*Het functioneren van enzymen kan worden beïnvloed door stoffen waarvan de moleculen bindingen aangaan met de enzymmoleculen. Door deze bindingen veranderen de ruimtelijke structuur en de chemische eigenschappen van de enzymmoleculen. Het gevolg hiervan kan zijn dat de enzymactiviteit wordt verhoogd of verlaagd.
a. Activator: stof die enzymactiviteit verhoogd.
b. Remstoffen: stoffen die de enzymactiviteit verlagen.
*Het eindproduct kan functioneren als remstof op een enzym in de reactieketen.
Wat is het proces koolstofassimilatie? En wat er is de formule van?
Koolstofassimilatie: glucose uit de anorganische stoffen koolstofdioxide en water (of een andere stof met waterstof) vormen.
*Fotosynthese: koolstofassimilatie met behulp van lichtenergie (bij planten en cyanobacteriën).
*Reactievergelijk fotosynthese: 6CO2 + 6H2O + energie wordt C6H12O6 + 6O2.
Binas: 68A
Wat gebeurt er bij de fotosynthese? En waar in de plant vindt het plaats?
Fotosynthese: koolstofassimilatie met behulp van lichtenergie.
*Vindt plaats in de chloroplasten (bladgroenkorrels) in de groene delen van de plant.
*Reactieschema: koolstofdioxide + water + licht wordt glucose + zuurstof (met behulp van enzymen):
a. Nettoreactie: 6CO2 + 6H2O + lichtenergie wordt C6H12O6 + 6O2.
b. Brutoreactie: 6CO2 + 12H2O + lichtenergie wordt C6H12O6 + 6H2O + 6O2.
*Bestaat uit 2 deelreacties:
1. Lichtreactie door energie uit licht. Ontleding van water en vorming van zuurstof, ATP en waterstof dat wordt gekoppeld aan co-enzym NADP+.
2. Donkerreactie door energie uit ATP afkomstig uit de lichtreactie. Vorming van glucose en koolstofdioxide en waterstof (gekoppeld aan co-enzym NADP+) uit de lichtreactie.
Wat gebeurt er tijdens een lichtreactie?
Lichtreactie: reactieketen waar licht voor nodig is.
In de lichtreacties op de membranen van de thylakoïden wordt de energie van het geabsorbeerde licht gebruikt voor de splitsing van water en het energierijk maken van elektronen.
In de membranen van de thylakoïden liggen 2 typen chlorofyl (fotosysteem I (PSI) en fotosysteem II (PSII)) en een elektronentransportketen met elektronenacceptoren en enzymmoleculen bij elkaar.
- Bij de splitsing van water ontstaan waterstofionen (protonen, 2H+), elektronen (2e-) en zuurstof (1/2O2).
- De waterstofionen komen in de thylakoïdruimte terecht. Zuurstof ontwijkt of wordt gebruikt bij de dissimilatie in de mitochondriën.
- De elektronen worden in PSII, met behulp van lichtenergie, energierijk gemaakt.
- De elektronen verliezen energie als zij worden doorgegeven aan de elektronentransportketen, in de richting van PSI. Enzymen in de elektronentransportketen gebruiken de energie van de elektronen om meer waterstofionen vanuit het stroma naar de thylakoïdruimte te pompen.
- Als de elektronen in PSI aankomen, worden zij met behulp van lichtenergie opnieuw energierijk gemaakt.
- Deze energierijke elektronen worden afgestaan aan NADP+ (nicotinamide-adenine-dinucleotidefosfaat) in het stroma van de chloroplast.
- Een NADP+-molecuul neemt 2 elektronen op van het enzym NADP+-reductase en een waterstofion uit het stroma.
- Daarbij wordt NADPH gevormd (NADP+ + H+ + 2e- wordt NADPH).
- NADPH transporteert energierijke elektronen en waterstofionen naar de donkerreacties.
Binas: 69A, 69B
Wat gebeurt er tijdens een donkerreactie?
Bij de donkerreacties van de fotosynthese wordt glucose gevormd uit koolstofdioxide en de producten van de lichtreacties. In de calvincyclus worden direct 12 waterstofionen gebruikt voor de vorming van glucose. De andere 12 waterstofionen zijn nodig om de zuurstofatomen te binden die vrijkomen bij het invoegen van koolstof uit koolstofdioxide in de calvincyclus. De reacties vinden plaats in het stroma (vloeistof) van de chloroplasten.
Wat is de chemosynthese?
Chemosynthese: koolstofassimilatie met energie die beschikbaar komt bij de oxidatie (verbranding) van een anorganische stof.
*Door bactacteriën die chemo-autotroof zijn.
Binas: 69D