Hoofdstuk 5 (4B) evolutie Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat is evolutie?

A

Evolutie: de ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt generatio spontanea in?

A

Generatio spontanea: de soorten die op aarde leven hebben altijd zo bestaan.
*Creationisme: theorie van de schepping.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt de evolutietheorie/neodarwinisme in?

A

De neodarwinistische evolutietheorie/het neodarwinisme gaat uit van genetische variatie (verscheidenheid in genotypen), natuurlijke selectie (survival of the fittest) en soortvorming door reproductieve isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is creationisme?

A

Creationisme: theorie van de schepping.

Creationisten zijn aanhangers van de theorie van de schepping. Zij baseren zich op de min of meer letterlijke uitleg van de Bijbel, Koran of Thora, waarin beschreven staat hoe de aarde en alle organismen daarop zijn geschapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is natuurlijke selectie/survival of the fittest?

A

Natuurlijke selectie: survival of the fittest: evolutie vindt plaats doordat de best aangepaste organismen binnen een populatie het meest succesrijk zijn in het doorgeven van hun genen aan de volgende generaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is reproductieve isolatie?

A

Reproductieve isolatie: gedurende lange tijd vindt geen voortplanting plaats tussen individuen van verschillende populaties doordat er op een of andere manier een scheiding is opgetreden tussen 2 groepen van de populatie. Hierdoor kunnen uit 1 populatie 2 verschillende soorten ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is selectiedruk?

A

Selectiedruk: bepaalt wat er met de verschillende genotypen en fenotypen in een populatie gebeurt.
*Is de selectiedruk laag, dan blijven veel verschillende fenotypen leven.
*Is de selectiedruk hoog, dan blijven alleen de dieren met de grootste fitness leven.

Fitness: van individuen met een gunstig genotype zullen meer nakomelingen in leven blijven en zich in de volgende generaties voortplanten dan van individuen met een minder gunstig genotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is een soort geëvolueerd?

A

Wanneer er in het nakomelingschap alleen nog het genotype voorkomt kenmerkend voor de dieren met de grootste fitness is de soort geëvolueerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is adaptatie?

A

Adaptatie: individuen met het goede genotypen voor de nieuwe omstandigheden.

Bij een populatie met een grote genetische diversiteit is de kans groter dat enkele individuen een genotype bezitten dat een goede adaptatie aan nieuwe omstandigheden mogelijk maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een soort?

A

Soort: de grootste verzameling van populaties waartussen een effectieve uitwisseling van genen plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen. De voortplanting moet onder natuurlijke omstandigheden plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is gene flow?

A

Gene flow: tussen individuen van 2 populaties van dezelfde soort vindt uitwisseling van genen plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een genenpool?

A

Genenpool: de verzameling van alle genen in een populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt allelfrequentie in?

A

Allelfrequentie: hoe vaak allelen voorkomen in een populatie.

Elk allel heeft binnen een populatie een eigen allelfrequentie. Sommige allelen komen vaker voor dan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de wetmatigheid van Hardy-Weinberg?

A

De regel van Hardy-Weinberg (p + q = 1): als er geen andere beïnvloedende factoren zijn, blijven de allelfrequenties binnen een (grote) populatie door de generaties heen constant.

Stel, van een gen in een populatie komt allel A met allelfrequentie p voor en allel a met allelfrequentie q. Meer allelen zijn er niet van dit gen, dus geldt: p + q = 1 (p=A en q=a)​.

In de populatie is het totaal aan genotype in de volgende generatie p^2 + 2pq + q^2 = 1, waarbij geld:
*p^2 = de frequentie van AA.
*2pq = de frequentie van Aa.
*q^2 = de frequentie van aa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe reken je met Hardy-Weinberg?

A

De allelfrequentie in een populatie kan niet direct worden gemeten, omdat aan het fenotype niet te zien is of een individu homozygoot of heterozygoot is. Maar het percentage individuen waarbij het recessieve kenmerk in het fenotype tot uiting komt, kan wel direct gemeten worden. Hieruit kan de allelfrequentie worden berekend met de regel van Hardy-Weinberg.

In de wet van Hardy-Weinberg wordt er onderscheid gemaakt tussen allelenfrequentie en genotypefrequentie binnen een populatie organismen.
*Allelenfrequentie: p + q = 1.
*Genotypefrequentie: p^2 + 2pq + q^2 = 1

De voorwaardes voor het toepassen van Hardy Weinberg zijn:
*De populatie is oneindig groot.
*De populatie is niet onder de invloed van natuurlijke selectie (er is geen selectiedruk voor allel p of q).
*Individuen paren geheel willekeurig (er is geen seksuele selectie).
*Er is geen migratie in of uit de populatie.
*Er vindt geen mutatie plaats.
*De organismen zijn diploïde.
*De organismen planten zich alleen geslachtelijk voort.
*De allelen zijn gelijk verdeeld over beide geslachten (niet X- of Y-chromosomaal).

Zie voorbeeld op: https://www.mrchadd.nl/academy/vakken/biologie/de-wet-van-hardy-weinberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen micro- en macro-evolutie?

A

Micro-evolutie: de verandering van allelfrequenties in een populatie.
Macro-evolutie: het ontstaan van nieuwe soorten en groepen van organismen.

17
Q

Wat is co-evolutie?

A

Co-evolutie: een evoluerende soort beïnvloedt een andere soort die daardoor ook evolueert​.

18
Q

Wat is genetic drift? En wat gebeurt hierbij?

A

Genetic drift: in kleine populaties kunnen door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties optreden.
*2 vormen van genetic drift komen relatief vaak voor:
1. Flessenhalseffect: een kleinere genenpool kan een andere samenstelling krijgen als het aantal individuen van een soort door bepaalde gebeurtenissen sterk terugloopt.
2. Foundereffect: een klein deel van een populatie vestigt zich in een nieuw gebied.

Als een kleine groep individuen van een soort geïsoleerd raakt, kan de allelfrequentie van een gemuteerd recessief allel snel toenemen. In kleine populaties is de kans groot dat beide parende individuen een recessief gemuteerd allel bevatten, wat in de nakomelingschap tot uiting kan komen.

19
Q

Wat is het foundereffect?

A

Foundereffect: een klein deel van een populatie vestigt zich in een nieuw gebied

20
Q

Hoe kunnen nieuwe soorten ontstaan?

A

Door reproductieve isolatie tussen populaties van dezelfde soort ontstaan nieuwe soorten in de loop van de evolutie. Er vindt dan geen uitwisseling van genen plaats tussen de populaties, waardoor de mutaties die in de ene populatie optreden, de andere populatie(s) niet bereiken.

Reproductieve isolatie: er vindt gedurende lange tijd geen voortplanting plaats tussen de individuen van 2 of meer populaties.
*Reproductieve isolatie kan op verschillende manieren plaatsvinden:
1. Geografische isolatie.
2. Verschillen in gedrag.
3. Tijd.

21
Q

Wat is het verschil tussen allopatrische en sympatrische soortvorming?

A

Allopatrische soortvorming: soortvorming doordat 2 populaties van elkaar worden gescheiden.
Sympatrische soortvorming: soortvorming zonder geografische scheiding.

22
Q

Wat is polyploïdie?

A

Polyploïdie: een plant krijgt door een fout in de mitose 3 of meer chromosomen in de cel.

23
Q

Waarop worden rijken ingedeeld?

A

De indeling van rijken is gebaseerd op 4 indelingscriteria:
1. Celtype (prokaryoot of eukaryoot).
2. Aanwezigheid van een celwand.
3. Het aantal cellen.
*Er zijn eencellige organismen en meercellige organismen.
4. De voedingswijze.
*Organismen kunnen organische en anorganische stoffen uit het milieu opnemen.
*Organismen zijn in te delen in autotrofe of heterotrofe organismen.
(5. Grootte.)

24
Q

Wat is de indeling van rijken?

A

Een rijk (voor rijk leven en domein) wordt onderverdeeld in stammen. Een stam wordt verder ingedeeld in klassen, orden, families, geslachten en soorten.

25
Q

Wat is de binaire naamgeving?

A

Binaire (tweedelige) naamgeving: iedere soort krijgt een geslachtsnaam en een soortaanduiding.
1. De geslachtsnaam wordt voorop gezet en met een hoofdletter geschreven.
2. De soortaanduiding komt achter de geslachtsnaam en wordt met een kleine letter geschreven.

Vaak wordt er nog achter gezet welke onderzoeker deze naam heeft gegeven.

26
Q

Wat is de bouw van een bacterie? En wat zijn de kenmerken van bacteriën?

A

Bouw:
Bij bacteriën bevat een chromosoom geen eiwitmoleculen. Elk chromosoom bestaat slechts uit 1 groot circulair DNA-molecuul. Sommige bacteriën hebben ook plasmiden. Verder bevat een bacterie een celwand van peptidoglycaan (komt bij geen enkel ander organisme voor) en geen kern(membraan); het erfelijk materiaal ligt los in de cel.

Kenmerken:
*Bacteriën planten zich voornamelijk ongeslachtelijk voort, door deling.
*Onder gunstige omstandigheden kan een bacterie zich snel voortplanten.
*Bacteriën kunnen een ziekte veroorzaken.
*Soms vindt bij bacteriën uitwisseling van genen plaats: conjugatie.
*Bacteriën kunnen heterotroof of autotroof zijn. De meeste bacteriën bezitten geen chlorofyl; ze voeden zich met dode resten van organismen.
*De grootte van de bacterie is 1 - 10 ^-9m.
*Bacteriën bevat maar 1 cel.

Binas: 79A

27
Q

Wat is conjugatie?

A

Conjugatie: verschijnsel waarbij een plasmide DNA-replicatie ondergaat, waarna de kopie van het plasmide door de holle buis naar een andere bacterie verhuist.

28
Q

Wat is het verschil tussen grampositieve en gramnegatieve bacteriën?

A

Grampositieve bacteriën: bacteriën die een violette kleurstof gemakkelijk adsorberen aan hun celwanden.
Gramnegatieve bacteriën: bacteriën die geen violette kleurstof opnemen.

29
Q

Wat zijn endospore? Hoe vindt de vorming ervan plaats en waarom?

A

Bacteriën kunnen tijdelijk onder zeer ongunstige omstandigheden overleven door in de cel een endospore te vormen. Een endospore bevat het DNA van een bacterie met een klein beetje cytoplasma, waaruit het water grotendeels is verwijderd. Ook is het omgeven door een ondoorlaatbaar, beschermd kapsel (cyste). Endosporen kunnen een periode van extreem droge, hete of koude omstandigheden overleven. Als de omstandigheden daarna gunstig worden, ontwikkelt de endospore zich weer tot een bacterie die zich kan voortplanten.

30
Q

Wat is de indeling van schimmels?

A

Schimmels kunnen eencellig of meercellig zijn. Bij schimmels is er zowel geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting.

31
Q

Welke onderzoeksmethoden zijn er?

A
  1. Vergelijkende atonomie.
    *Door aanpassing aan verschillende milieus hebben de organen een verschillende functie gekregen.
    Homologe organen: organen met hetzelfde bouwplan.
    *Door aanpassing aan hetzelfde milieu zijn bij niet-verwante organismen organen met een vergelijkbare functie ontstaan.
    Analoge organen: organen met een overeenkomstige functie die niet berust op verwantschap.
  2. Door aanpassing aan het milieu kunnen organen hun functie verliezen.
    Rudimentaire organen: rudimenten: ‘resten’ van organen die hun functie verloren hebben.
  3. Embryologie. Er bestaat overeenkomst in de embryonale ontwikkeling bij verschillende diersoorten. Vooral in het begin van de ontwikkeling is er overeenkomst in de bouw van het embryo.
  4. Fossielen.
  5. Biochemie.​
32
Q

Hoe lees je stambomen af?

A

Stamboom geeft de verwantschapsrelaties weer tussen individuen (bij erfelijkheisleer) of soorten, en geeft ook verwantschap met voorouders aan.
De mate van verwantschap tussen individuen of soorten wordt bepaald door:
*Het aantal generaties dat heeft geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder leefde.
*De mate van specialisatie van een nieuwe soort na afsplitsing van een populatie.

Cladogram: de schematische weergave van de verwantschap tussen de soorten van een clade.
*Bij elk splitsingspunt in het cladogram staat een gemeenschappelijke voorouder.
*Bij elk splitsingspunt is er een ander onderscheidend kenmerk.
*Boven het splitsingspunt is er een verschil in 1 eigenschap.
*Als een nieuwe soort afsplitst wordt dit weergegeven met een aftakking.

Clade: een groep soorten bestaande uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan.