Hoofdstuk 3 (4A) voortplanting Flashcards
Wat is ‘pubertijd’?
Puberteit: de periode waarin het lichaam volwassen wordt.
Wat is ‘adolescentie’?
Adolescentie: de periode waarin een mens geestelijk volwassen wordt.
Wat zijn hormonen?
Hormonen: chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. Spelen een rol als een soort signaalstoffen bij de celcommunicatie.
Geslachtshormonen spelen een rol bij de voortplanting.
Wat is het verschil tussen de primaire en secundaire geslachtskenmerken?
Primaire geslachtskenmerken: de geslachtskenmerken die een kind bij de geboorte heeft.
Secundaire geslachtskenmerken: geslachtskenmerken die zich ontwikkelen in de puberteit.
Welk hormoon zorgt ervoor dat er een jongetje/meisje ontwikkelt uit een bevruchte eicel?
De hoeveelheid testosteron bepaalt het geslacht (en andere lichaamskenmerken): bij veel testosteron ontwikkelt het embryo zich tot een jongen, bij een lage concentratie tot een meisje. Testosteron is het mannelijke geslachtshormoon.
Wat is seksuele selectie?
Seksuele selectie: selectie op grond van eigenschappen die de kans op voorplanten bevorderen. Er zijn 2 soorten: interseksuele selectie en intraseksuele selectie.
Wat is de balts?
Balts: versieren via een vast patroon.
Hoe kunnen er variaties ontstaan in het DNA?
Door recombinatie van erfelijke eigenschappen ontstaat er variatie bij de nakomelingen.
Recombinatie: de chromosomen, die erfelijke informatie dragen, worden gemengd.
Mutatie: een verandering in het DNA.
Wat zijn de voor- en nadelen van geslachtelijke voortplanting?
Voordelen:
*Er vindt recombinatie van erfelijke eigenschappen plaats waardoor er variatie ontstaat bij de nakomelingen.
*Er is een grotere kans op nakomelingen die in een andere omgeving kunnen overleven.
*Een ziekte treft niet alle nakomelingen; resistentie.
Nadelen:
*De helft van de populatie krijgt geen nakomelingen.
*2 individuen moeten elkaar ontmoeten en bereid zijn tot paring.
*Voor de voortplanting zijn voortplantingscellen nodig.
*Het kost tijd en veel energie.
*De nieuwe genetische combinaties kunnen ongunstig zijn: ziekte of een slechte aanpassing.
Wat zijn de voor- en nadelen van ongeslachtelijke voortplanting?
Voordelen:
*Er is slechts 1 individu nodig (er hoeft niet gezocht te worden naar een ander individu).
*Er is geen bevruchting nodig.
*De nakomelingen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder.
*Het kost minder energie (er zijn geen mannen nodig).
*Er zijn geen aparte geslachtscellen nodig.
Nadelen:
*Er is geen of weinig variatie onder de nakomelingen, waardoor bijvoorbeeld een ziekte veel nakomelingen treft (resistentie duurt langer).
*De nakomelingen stellen dezelfde eisen aan hun omgeving, waardoor veel concurrentie ontstaat.
Wat zijn de verschillen tussen geslachtscellen en gewone cellen?
Geslachtscellen zijn haploïd, gewone cellen zijn diploïd.
Een kenmerk van geslachtelijke voortplanting is celfusie. Om het aantal chromosomen hierbij constant te houden vindt bij de mens een reductie ervan plaats tijdens de productie van de geslachtscellen.
Meiose: het proces waarbij het aantal chromosomen van een cel wordt gereduceerd.
Binas: 76B
Wat zijn de verschillen tussen een zaadcel (spermacel) en een eicel (oocyt)?
Zaadcel: spermacel.
*Bij mannelijke mensen ontstaan zaadcellen in de testes.
- Spermatogenese: de vorming van zaadcellen.
*Heeft een zweepstaart waarmee hij kan bewegen.
*Zaadlozing: ejaculatie.
Eicel: oöcyt.
*Bij vrouwelijke mensen ontstaan eicellen in de ovaria.
- Oögenese: het ontstaan van eicellen uit een eicelmoedercel.
*Veel groter dan de zaadcel.
*Omgeven door voedingscellen, een geleiachtige laag en de zona pellucida.
*Bij geboorte zijn de primaire eicellen al aanwezig.
Binas: 86A
Waar en hoe vindt de spermatogenese plaats?
Bij mannelijke mensen ontstaan zaadcellen in de testes.
Spermatogenese.
0. De testes bevatten sterk gekronkelde zaadbuisjes.
1. Aan de binnenkant van deze buisjes liggen delende cellen.
2. Door de delende cellen ontstaan zaadcelmoedercellen.
3. Uit de zaadcelmoedercellen ontwikkelen zich zaadcellen.
(4. De zaadcellen komen in de bijballen. Hier worden de zaadcellen tijdelijk opgeslagen.)
Waar en hoe vindt de oögenese plaats?
Bij vrouwelijke mensen ontstaan eicellen in de ovaria.
Oögenese.
0. Op het moment van geboorte bevinden zich in de ovaria enkele miljoenen primaire eicellen. Deze bevinden zich in het beginstadium van de meiose en zijn op dat moment nog diploïd.
1. Aan het begin van de puberteit begint, onder invloed van FSH, in 1 van de ovaria een eicel zich verder te ontwikkelen.
2. De eicel groeit waarbij het vocht opneemt.
3. De eicel gaat verder met de meiose.
a. De eicel deelt ongelijk in 2 haploïde cellen: een kleine cel, met vrijwel geen cytoplasma, en een grotere eicel.
b. Het follikel is nu groot en puilt uit het ovarium.
c. Het follikel barst open (onder invloed van LH).
*Ovulatie: eisprong: het openbarsten van een follikel waarbij de eicel het ovarium verlaat.
d. De eicel komt in het trechtervormige uiteinde van de eileider.
e. Bewegingen van trilharen en spierbewegingen van de eileider vervoeren de eicel in de richting van de baarmoeder.
f. Zodra een zaadcel binnendringt wordt meiose II afgerond. Hierbij ontstaat opnieuw een poollichaampje. Ook blijft het cytoplasma in de zygote.
Binas: 86B2, 86D
Wat gebeurt er tijdens de bevruchting?
*In de vagina gaan al veel zaadcellen dood.
*De eicel kan in de eileider bevrucht worden.
*De eicel leeft maar 24 uur, de zaadcel 3 - 7 dagen.
*Er is een grotere kans op bevruchting wanneer de zaadcellen al in de eileider klaar liggen om meteen bij de eisprong de eicel te bevruchten.
- De zaadcellen bereiken de baarmoedermond en zwemmen via de baarmoeder naar de eileiders. Als in de eileider een eicel aanwezig is, kan bevruchting plaatsvinden.
- Enzymen uit de kop van de zaadcel maken een gat in de geleilaag.
- Er vindt een herkenningsreactie plaats tussen de moleculen op het membraan van de kop van de zaadcel en de moleculen in de zona pellucida.
- De kop van de zaadcel bindt aan het celmembraan van de eicel.
- De kern van de zaadcel komt in het cytoplasma van de eicel: de bevruchting vindt plaats.
(Doormiddel van een bevruchtingsmembraan wordt voorkomen dat meerdere zaadcellen een eicel bevruchten.)
Binas: 86E