Hoofdstuk 3 (4A) voortplanting Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat is ‘pubertijd’?

A

Puberteit: de periode waarin het lichaam volwassen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ‘adolescentie’?

A

Adolescentie: de periode waarin een mens geestelijk volwassen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn hormonen?

A

Hormonen: chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. Spelen een rol als een soort signaalstoffen bij de celcommunicatie.
Geslachtshormonen spelen een rol bij de voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen de primaire en secundaire geslachtskenmerken?

A

Primaire geslachtskenmerken: de geslachtskenmerken die een kind bij de geboorte heeft.
Secundaire geslachtskenmerken: geslachtskenmerken die zich ontwikkelen in de puberteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk hormoon zorgt ervoor dat er een jongetje/meisje ontwikkelt uit een bevruchte eicel?

A

De hoeveelheid testosteron bepaalt het geslacht (en andere lichaamskenmerken): bij veel testosteron ontwikkelt het embryo zich tot een jongen, bij een lage concentratie tot een meisje. Testosteron is het mannelijke geslachtshormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is seksuele selectie?

A

Seksuele selectie: selectie op grond van eigenschappen die de kans op voorplanten bevorderen. Er zijn 2 soorten: interseksuele selectie en intraseksuele selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de balts?

A

Balts: versieren via een vast patroon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kunnen er variaties ontstaan in het DNA?

A

Door recombinatie van erfelijke eigenschappen ontstaat er variatie bij de nakomelingen.
Recombinatie: de chromosomen, die erfelijke informatie dragen, worden gemengd.

Mutatie: een verandering in het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van geslachtelijke voortplanting?

A

Voordelen:
*Er vindt recombinatie van erfelijke eigenschappen plaats waardoor er variatie ontstaat bij de nakomelingen.
*Er is een grotere kans op nakomelingen die in een andere omgeving kunnen overleven.
*Een ziekte treft niet alle nakomelingen; resistentie.

Nadelen:
*De helft van de populatie krijgt geen nakomelingen.
*2 individuen moeten elkaar ontmoeten en bereid zijn tot paring.
*Voor de voortplanting zijn voortplantingscellen nodig.
*Het kost tijd en veel energie.
*De nieuwe genetische combinaties kunnen ongunstig zijn: ziekte of een slechte aanpassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van ongeslachtelijke voortplanting?

A

Voordelen:
*Er is slechts 1 individu nodig (er hoeft niet gezocht te worden naar een ander individu).
*Er is geen bevruchting nodig.
*De nakomelingen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder.
*Het kost minder energie (er zijn geen mannen nodig).
*Er zijn geen aparte geslachtscellen nodig.

Nadelen:
*Er is geen of weinig variatie onder de nakomelingen, waardoor bijvoorbeeld een ziekte veel nakomelingen treft (resistentie duurt langer).
*De nakomelingen stellen dezelfde eisen aan hun omgeving, waardoor veel concurrentie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de verschillen tussen geslachtscellen en gewone cellen?

A

Geslachtscellen zijn haploïd, gewone cellen zijn diploïd.

Een kenmerk van geslachtelijke voortplanting is celfusie. Om het aantal chromosomen hierbij constant te houden vindt bij de mens een reductie ervan plaats tijdens de productie van de geslachtscellen.

Meiose: het proces waarbij het aantal chromosomen van een cel wordt gereduceerd.

Binas: 76B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verschillen tussen een zaadcel (spermacel) en een eicel (oocyt)?

A

Zaadcel: spermacel.
*Bij mannelijke mensen ontstaan zaadcellen in de testes.
- Spermatogenese: de vorming van zaadcellen.
*Heeft een zweepstaart waarmee hij kan bewegen.
*Zaadlozing: ejaculatie.

Eicel: oöcyt.
*Bij vrouwelijke mensen ontstaan eicellen in de ovaria.
- Oögenese: het ontstaan van eicellen uit een eicelmoedercel.
*Veel groter dan de zaadcel.
*Omgeven door voedingscellen, een geleiachtige laag en de zona pellucida.
*Bij geboorte zijn de primaire eicellen al aanwezig.

Binas: 86A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar en hoe vindt de spermatogenese plaats?

A

Bij mannelijke mensen ontstaan zaadcellen in de testes.

Spermatogenese.
0. De testes bevatten sterk gekronkelde zaadbuisjes.
1. Aan de binnenkant van deze buisjes liggen delende cellen.
2. Door de delende cellen ontstaan zaadcelmoedercellen.
3. Uit de zaadcelmoedercellen ontwikkelen zich zaadcellen.
(4. De zaadcellen komen in de bijballen. Hier worden de zaadcellen tijdelijk opgeslagen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar en hoe vindt de oögenese plaats?

A

Bij vrouwelijke mensen ontstaan eicellen in de ovaria.

Oögenese.
0. Op het moment van geboorte bevinden zich in de ovaria enkele miljoenen primaire eicellen. Deze bevinden zich in het beginstadium van de meiose en zijn op dat moment nog diploïd.
1. Aan het begin van de puberteit begint, onder invloed van FSH, in 1 van de ovaria een eicel zich verder te ontwikkelen.
2. De eicel groeit waarbij het vocht opneemt.
3. De eicel gaat verder met de meiose.
a. De eicel deelt ongelijk in 2 haploïde cellen: een kleine cel, met vrijwel geen cytoplasma, en een grotere eicel.
b. Het follikel is nu groot en puilt uit het ovarium.
c. Het follikel barst open (onder invloed van LH).
*Ovulatie: eisprong: het openbarsten van een follikel waarbij de eicel het ovarium verlaat.
d. De eicel komt in het trechtervormige uiteinde van de eileider.
e. Bewegingen van trilharen en spierbewegingen van de eileider vervoeren de eicel in de richting van de baarmoeder.
f. Zodra een zaadcel binnendringt wordt meiose II afgerond. Hierbij ontstaat opnieuw een poollichaampje. Ook blijft het cytoplasma in de zygote.

Binas: 86B2, 86D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er tijdens de bevruchting?

A

*In de vagina gaan al veel zaadcellen dood.
*De eicel kan in de eileider bevrucht worden.
*De eicel leeft maar 24 uur, de zaadcel 3 - 7 dagen.
*Er is een grotere kans op bevruchting wanneer de zaadcellen al in de eileider klaar liggen om meteen bij de eisprong de eicel te bevruchten.

  1. De zaadcellen bereiken de baarmoedermond en zwemmen via de baarmoeder naar de eileiders. Als in de eileider een eicel aanwezig is, kan bevruchting plaatsvinden.
  2. Enzymen uit de kop van de zaadcel maken een gat in de geleilaag.
  3. Er vindt een herkenningsreactie plaats tussen de moleculen op het membraan van de kop van de zaadcel en de moleculen in de zona pellucida.
  4. De kop van de zaadcel bindt aan het celmembraan van de eicel.
  5. De kern van de zaadcel komt in het cytoplasma van de eicel: de bevruchting vindt plaats.

(Doormiddel van een bevruchtingsmembraan wordt voorkomen dat meerdere zaadcellen een eicel bevruchten.)

Binas: 86E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe stimuleren hormonen de spermatogenese?

A

Bij mannen is de concentratie geslachtshormonen vanaf de pubertijd vrij constant.

De hypofyse begint vanaf de puberteit, onder invloed van GnRH (uit de hypothalamus), met het maken van hormonen die de productie van zaadcellen stimuleren. Hierbij worden de hormonen FSH en LH geproduceerd. FSH stimuleert de vorming van zaadcellen en LH stimuleert cellen in de testes om testosteron te produceren. Testosteron stimuleert de ontwikkeling van zaadcellen. Doormiddel van negatieve terugkoppeling regelt testosteron zijn concentratie.

Binas: 89A

17
Q

Hoe regelen hormonen de menstruatiecyclus?

A

Bij vrouwen is er een steeds veranderende concentratie hormonen rond de menstruatie, eisprong, zwangerschap, bevalling en overgang.

Vanaf de puberteit maakt de hypofyse hormonen die de menstruatiecyclus regelen. De menstruatiecyclus wordt op gang gebracht door een laag oestrogeenniveau. De hypofyse reageert hierop door meer FSH en LH aan te maken. Onder invloed van FSH begint iedere menstruatiecyclus met de groei en rijping van een tiental follikels (eiblaasjes) in de ovaria. Ook stimuleert FSH, samen met LH, de productie van oestrogenen door cellen in de wand van de rijpende follikels. Onder invloed van de oestrogenen wordt het baarmoederslijmvlies dikker en gaat het meer klieren bevatten. De productie van oestrogenen, door de rijpende follikel, bereikt een hoogtepunt. Dit stimuleert de hypofyse tot afgifte van veel LH. Door de hoge concentratie LH in het bloed wordt de rijpende follikel gestimuleerd in de opname van vocht. Als gevolg barst deze open en komt er een eicel vrij: de ovulatie. In de eierstok vormen de resten van het follikel zich onder invloed van het LH nu om tot een geel lichaam. Het geel lichaam maakt op haar beurt progesteron en oestrogenen aan. Door het progesteron wordt het baarmoederslijmvlies nog dikker. Ook remt het de afgifte van FSH en LH door de hypofyse en maakt het de baarmoedermond ontoegankelijk voor nieuwe zaadcelletjes. Door het gebrek aan LH wordt het gele lichaam kleiner en verdwijnt het uiteindelijk. Wordt de eicel niet bevrucht, dan daalt de hoeveelheid oestrogeen en progesteron in het bloed aanzienlijk. De gevolgen van deze daling zijn de afstoting van het baarmoederslijmvlies en een bloeding (menstruatie). Daarnaast zorgt de lage oestrogeenconcentratie in het bloed ervoor dat de hypofyse opnieuw door de hypothalamus wordt geprikkeld om FSH en LH af te geven. De volgende cyclus is dan begonnen.

Binas: 86C, 89A

18
Q

Hoe verloopt de menstruatiecyclus van de vrouw?

A

Menstruatiecyclus: de terugkerende menstruatie/ongesteldheid: de maandelijkse cyclus van het opbouwen en weer afstoten van het baarmoederslijmvlies.

Dag 1: begin menstruatie(cyclus); een nieuwe eicel gaat rijpen.

Dag – 12: hypofyse produceert hoge concentratie FSH en LH.
*FSH: stimuleert de rijping van follikels in de ovaria.
*FSH + LH: stimuleert de productie van oestrogenen door cellen in de wand van de rijpende follikels.
a. Onder invloed van de oestrogenen wordt het baarmoederslijmvlies dikker en gaat het meer klieren bevatten.

Dag – 14: ovulatie.
*In de ovaria bereikt 1 van de rijpende follikel een voorsprong op de andere. De productie van oestrogenen, door de rijpende follikel, bereikt een hoogtepunt. Dit stimuleert de hypofyse tot afgifte van veel LH. Door de hoge concentratie LH in het bloed wordt de rijpende follikel gestimuleerd in de opname van vocht. Als gevolg barst deze open en komt er een eicel vrij: de ovulatie.
Als er binnen een dag geen bevruchting plaatsvindt, sterft de eicel en verdwijnt.

Dag – 27: na de ovulatie.
1. LH stimuleert:
*De vorming van het gele lichaam uit het in het ovarium achtergebleven follikelweefsel.
*De productie van oestrogenen en progesteron door het gele lichaam.
2. Door het progesteron wordt het baarmoederslijmvlies nog dikker. Ook remt het de afgifte van FSH en LH door de hypofyse.
3. Door het gebrek aan LH wordt het gele lichaam kleiner en verdwijnt het uiteindelijk.
4. Door de afname van grootte van het gele lichaam daalt de concentratie progesteron.
5. Het baarmoedervlies wordt dan niet meer in stand gehouden en de menstruatie komt weer op gang.

Dag 28: begin menstruatie; begin menstruatiecyclus.

Binas: 86C

19
Q

Wat gebeurt er na de bevruchting?

A
  1. Na de bevruchting deelt de zygote zich binnen het bevruchtingsmembraan. De eicel bevat veel voedingsstoffen.
  2. Tijdens de delingen die in de eileider plaatsvinden, groeien de cellen die ontstaan niet: de cellen worden na iedere deling kleiner.
  3. Tijdens de weg door de eileider naar de baarmoeder ontwikkelt het groepje cellen zich tot een bolletje met binnenin een holte (morula wordt blastula).
  4. In de baarmoeder nestelt het bolletje dat is ontstaan zich in het baarmoederslijmvlies en groeit daar verder.
  5. De buitenste laag cellen, die uit zal groeien tot 1 van de vruchtvliezen (het chorion), begint nu met de productie van HCG.
    a. Wanneer er een bevruchting is houdt HCG het gele lichaam in stand, de progesteronconcentratie hoog en de menstruatie weg.
    *Na 3 maanden verdwijnt het gele lichaam uiteindelijk toch. De placenta neemt dan de progesteron productie over.

Binas: 86E

20
Q

Wat voor soort delingen vinden er plaats na bevruchting?

A

Klievingsdelingen: de eerste delingen van de cellen die ontstaan na de bevruchting.

21
Q

Wat is de rol van HCG?

A

HCG wordt gemaakt door het chorion. Chorion is de buitenste laag embryo en gaat later vruchtvliezen vormen.

Functie HCG (: humaan choriongonadotrofine): het in stand houden van het gele lichaam (waardoor de progesteronconcentratie hoog blijft en er geen menstruatie plaatsvindt).

Na de eisprong ontstaan uit de restanten van het opengebarste follikel het geel lichaam, een tijdelijke klier waar progesteron wordt aangemaakt. HCG (humaan choriongonadotrofine) zorgt ervoor dat het geel lichaam niet wordt afgebroken en progesteron blijft produceren. Dit progesteron is weer belangrijk voor de innesteling van een bevruchte eicel en het behoud van een gezonde placenta (moederkoek) tijdens de zwangerschap. Na 3 maanden verdwijnt het gele lichaam en neemt de placenta de taak van de progesteronproductie over.

Binas: 86E, 89A

22
Q

Welke veranderingen van de hormonen en het baarmoederslijmvlies vindt plaats na bevruchting?

A

Direct na de innesteling wordt het hormoon HCG aangemaakt. En dit hormoon zorgt indirect weer voor de productie van andere hormonen zoals oestrogeen en progesteron. Oestrogeen is o.a. verantwoordelijk voor de groei van goede bloedvaten in en om de placenta en de baarmoeder. Progesteron zorgt o.a. voor intact houden van je baarmoederslijmvlies en voor een kleine stijging van je lichaamstemperatuur. Ook zorgt progesteron ervoor dat het samentrekken van je baarmoeder wordt voorkomen. Daarom neemt dit zwangerschapshormoon ook af tegen het einde van de zwangerschap, zodat de weeën op gang kunnen komen. HCG is verantwoordelijk voor het instandhouden van het gele lichaam (omhulsel van je eicel) dat zorgt dat de andere hormonen veilig hun werk kunnen doen. Oxytocine is een hormoon dat vooral tijdens de bevalling erg toeneemt. Normaal gesproken wordt het beperkt door progesteron, maar tijdens de bevalling draait dit om. HPL is aanwezig tijdens de zwangerschap om de productie van het hormoon prolactine af te remmen. Ook voorkomt dit hormoon dat je lichaam het embryo afstoot. Na de bevalling neemt dit hormoon af in verband met de borstvoeding. Prolactine speelt een grote rol bij het aanmaken van borstvoeding. Het bereidt het borstweefsel voor op het geven van borstvoeding en zorgt voor het vrijlaten van moedermelk.

Binas: 86E, 89A

23
Q

Wat is het verschil tussen een embryo en een foetus?

A

Embryo: een ongeboren kind gedurende de eerste weken van de ontwikkeling.
Foetus: een embryo vanaf de achtste week na de bevruchting tot aan de geboorte.

Binas: 86E

24
Q

Wat gebeurt er tijdens de embryonale ontwikkeling?

A
  1. Na de innesteling groeien vanuit de buitenste laag cellen van het bolletje uitstulpingen in holtes in het baarmoederslijmvlies. De uitstulpingen en holtes ontwikkelen zich tot de placenta.
  2. Uit een aantal cellen aan de binnenkant van het bolletje ontstaat het embryo. Het embryo is omgeven met vocht, het vruchtwater, en omsloten door een tweede vlies (het amnion). De vruchtvliezen omsluiten het embryo en het vruchtwater. Ook ontstaat de hechtsteel.
  3. Vanuit het embryo groeien bloedvaten door de navelstreng naar de placenta.
  4. In de placenta vertakken de bloedvaten zich tot uiterste dunne haarvaten, waardoor de uitwisseling van stoffen tussen het bloed van de moeder en het bloed van het kind mogelijk is. De stoffen die worden opgenomen en afgegeven, passeren hierbij semipermeabele membranen die het bloed van de moeder en het kind gescheiden houden.
  5. Bij 8 weken zijn bijna alle weefsels gevormd en de organen in aanleg aanwezig. Vanaf deze periode vindt vooral groei plaats. De foetus is ongeveer 5 cm lang en lijkt al enigszins op een mens.

Binas: 86E

25
Q

Wat is celdifferentiatie?

A

Celdifferentiatie: het proces waarbij cellen steeds meer verschillen gaan vertonen.

*Wat de cel gaat worden hangt af van de plaats in het embryo.
*Door middel van de stoffen die worden afgegeven wordt bepaald wat welke cellen gaan worden.

26
Q

Wat is apoptose?

A

Apoptose: geprogrammeerde celdood.

27
Q

Wat gebeurt er bij de geboorte?

A
  1. Een paar weken voor de bevalling begint de indaling. Tijdens de indaling trekt het bovenste deel van de baarmoederwand zich samen (voelt as weeën), waardoor het hoofdje van de foetus in de bekkenholte komt te liggen.
    Indaling: het hoofdje van de foetus zakt tot in de bekken.
  2. Als de geboorte begint, heeft een vrouw regelmatige tussenpozen weeën. Tijdens deze weeën begint de ontsluiting. Hierbij breken vaak de vruchtvliezen, waardoor vruchtwater via de vagina wegvloeit.
    Ontsluiting: de baarmoederhals en baarmoedermond worden wijder.
  3. De weeën worden steeds krachtiger en de persweeën beginnen. De moeder mag dan ook actief gaan ‘persen’.
    Persweeën: spieren in de buikwand gaan zich samentrekken.
  4. De uitdrijving. Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje van de foetus door de baarmoederhals geduwd. Het hoofdje draait hierbij naar beneden, om onder het schaambeen van de moeder door te kunnen. Ook de romp van de baby draait op deze manier.
  5. Normale bevalling: hoofdje als eerst naar buiten.

Na de geboorte is de baby nog via de navelstreng verbonden met de placenta, die zich nog aan de baarmoeder bevindt. De arts klemt de navelstreng af, waardoor er geen bloed uit kan stromen, zodat deze doorgeknipt kan worden. De restanten vallen er na ongeveer een week vanzelf af.

  1. Na ongeveer een kwartier na de geboorte ontstaan de weeën van de nageboorte.
    Nageboorte: de placenta en de resten van de navelstreng en vruchtvliezen.
28
Q

Hoe komt de lactatie op gang?

A

Gedurende de zwangerschap stijgt de concentratie van prolactine. Dit hormoon wordt in cellen van de hypofyse geproduceerd en afgegeven aan het bloed. Prolactine speelt o.a. een rol bij het vergroten van de melkklieren en stimuleert de productie van melk door de melkklieren.
Het zuigen van een baby aan de tepels stimuleert de productie van prolactine en prikkelt de hypofyse om oxytocine af te geven. Door oxytocine trekken spiertjes rond de melkklieren samen (toeschietreflex), waardoor melk in de afvoergangen van de melkklieren wordt geperst. Daarnaast trekt de baarmoeder, onder invloed van oxytocine, samen en speelt het hormoon een grote rol in de binding tussen moeder en kind.

*Borstvoeding bevat antistoffen.

Binas: 89A

29
Q

Wat is een SOA?

A

SOA: seksueel overdraagbare aandoeningen: het zijn infectieziekten waarbij de ziekteverwekker in principe via seksueel contact wordt overgedragen.

30
Q

Hoe kunnen SOA’s ontstaan?

A

SOA’s worden overgedragen via sperma, bloed, vaginaal vocht en bij contact van slijmvliezen. Een SOA loopt iemand meestal op door onveilig vrijen. HIV, hepatitis B en syfilis zijn hier uitzonderingen op: deze zijn ook via bloed overdraagbaar.

31
Q

Welke geboorteregelingen zijn er?

A

Anticonceptiemethoden/anticonceptiemiddelen:
1. Anticonceptiepil.
*De meest voorkomende methode.
*Betrouwbaar en eenvoudig in gebruik.
*Na het stoppen kan de vrouw meteen weer zwanger raken.
2. Sterillisatie.
a. Bij de man: de zaadleiders worden onderbroken.
b. Bij de vrouw: de eileiders worden onderbroken.
*Het meest betrouwbaar.
*Niet of met moeite ongedaan te maken.
*Heeft geen negatieve gevolgen op de werking van het geslachtsorganen.
3. Condoom.
4. Spiraaltje.
*Voorkomt innesteling.
(5.) Periodieke onthouding: tijdens de vruchtbare periode onthouden stellen zich van geslachtsgemeenschap.

32
Q

Hoe kun je ongewenst kinderloosheid eventueel oplossen?

A

Ovulatie-inductie (OI): het opwekken van de eisprong met hormonen.

Kunstmatige inseminatie (KIE).
Intra-uteriene inseminatie (IUI): het zaad wordt met een dun slangetje meteen in de baarmoeder gespoten.

In-vitrofertilisatie (IVF): een vruchtbaarheidsbehandeling waarbij de bevruchting buiten het lichaam plaatsvindt.