Hoofdstuk 6 (4B) ecologie Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat is het verschil tussen biotische en abiotische factoren?

A

Biotische factoren: invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren: invloeden afkomstig van de levenloze natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn emergente eigenschappen?

A

Emergente eigenschappen: eigenschappen die pas verkregen worden op een hoger organisatieniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het tolerantiegebied voor individuen? En wat hoort hier allemaal bij?

A

Het tolerantiegebied: het traject tussen tolerantiegrenzen: uiterste waarde van een abiotische factor waarbinnen een organisme kan overleven. Als dieren en planten zich buiten hun eigen gebied niet kunnen handhaven is er van ten minste 1 abiotische factor een tolerantiegrens overschreden. Deze abiotische factor werkt dan als beperkende factor.

Tolerantiegrens: een uiterste waarde waarbij individuen van de soort kunnen overleven.
Stresszone: in een stresszone is een abiotische factor dusdanig ongunstig dat een individu nog wel kan overleven maar niet zal groeien en zich niet zal voortplanten.
Tolerantie: het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.

Een optimumkromme voor een abiotische factor geeft … weer:
*De tolerantiegrenzen (het minimum en het maximum).
*Het tolerantiegebied.
*Het optimum: de meest gunstige waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor invloed hebben klimaat, temperatuur, licht, lucht, water en bodemsamenstelling op individuen?

A

Klimaat: een combinatie van verschillende abiotische factoren zoals temperatuur, licht, wind en water (neerslag).
Macroklimaat: grote gebieden met vrijwel hetzelfde klimaat​.
Microklimaat: een plekje binnen ecosysteem​.

Temperatuur bepaalt de soort planten en dieren die in een ecosysteem voorkomen. De meeste planten en poikilotherme dieren leven bij milieutemperaturen tussen 0^oC en 45^oC. Homoiotherme dieren kunnen milieutemperaturen beneden 0^oC verdragen. De tolerantiegrenzen voor de temperatuur kunnen bij verschillende soorten sterk uiteenlopen. Homoiotherme dieren hebben in het algemeen een groot tolerantiegebied voor de temperatuur.
Dieren hebben in gebieden met hoge milieutemperaturen vaak grote lichaamsuitsteeksels en in gebieden met lage milieutemperaturen vaak kleine lichaamsuitsteeksels.

De daglengte heeft een grote invloed op planten en dieren, vooral bij de voorplanting. Zonplanten groeien het best bij een hoge lichtintensiteit, ze komen dan ook voor op plaatsen met weinig of geen schaduw. Schaduwplanten groeien het best bij een beperkte lichtintensiteit, ze komen voor op schaduwrijke plekken.

Wind: de beweging van de lucht. De wind heeft invloed op bestuiving, de verspreiding van zaden en de snelheid van water verdamping uit bladeren.
De samenstelling van de lucht is van levensbelang voor alle organismen.

Planten zijn aangepast aan de beschikbare hoeveelheid water.
1. Landplanten.
*In vochtig milieu:
a. Bladeren met veel huidmondjes.
b. Bladeren met een dunne cuticula.
c. Kleine wortelstelsels.
*In droog milieu:
a. Bladeren met weinig huidmondjes.
b. Bladeren met een dikke cuticula.
c. Grote wortelstelsels.
d. In speciale weefsels in de stengels wordt water opgeslagen.
2. Waterplanten.
*Hebben weinig stevige delen.
*Hebben geen of een klein wortelstelsel.
*Hebben huidmondjes aan de bovenkant van de bladeren.
*In de stengels bevinden zich luchtkanalen.
Ook dieren zijn aangepast aan de beschikbare hoeveelheid water. Waterdieren zijn afhankelijk van het zuurstofgehalte en het zoutgehalte. Landdieren kunnen water door de huid verdampen, hebben sterk geconcentreerde urine en een kleine verdamping van water bij het uitademen.

Zand kan water en zouten niet goed vasthouden en is daardoor minder vruchtbaar. Klei kan water en zouten goed vasthouden en is daardoor vruchtbaarder dan zand. Het is voor de wortels van planten wel moeilijker om in klei door te dringen.

Zie p.126 van samengevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een populatie?

A

Populatie: een verzameling individuen van 1 soort in een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten populaties kunnen voorkomen?

A
  1. Individuen gericht op competitie.
    Competitie: concurrentie.
  2. Individuen gericht op coöperatie.
    Coöperatie: samenwerking.
    Dieren kunnen paren, groepen of staten leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is de populatiedichtheid van afhankelijk?

A

Populatiedichtheid: het gemiddelde aantal individuen per oppervlakte-eenheid (op het land) of per volume-eenheid (in het water).

De populatiedichtheid is o.a. afhankelijk van: noodzakelijke hulpbronnen, predatie, concurrentie, ziekten, stresssituaties en voortplantingskansen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waardoor kunnen veranderingen in populatiedichtheid ontstaan (dichtheidsonafhankelijke en dichtheidsafhankelijke factoren)?

A

Dichtheidsafhankelijke factoren beïnvloeden de populatiedichtheid door negatieve terugkoppeling.
*Negatieve terugkoppeling bij dichtheidsafhankelijke factoren: als de populatiedichtheid groter wordt, krijgen de factoren die een afname van de populatiedichtheid veroorzaken meer invloed; als de populatiedichtheid kleiner wordt, krijgen de factoren die een toename van de populatiedichtheid veroorzaken meer invloed.
*Voorbeelden: predatie, parasitisme, ziekte, voedselconcurrentie.

Dichtheidsonafhankelijke factoren worden vaak veroorzaakt door het klimaat.
*Voorbeelden: bosbranden, overstromingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer is er een biologisch evenwicht?

A

Bij een biologisch evenwicht is er zelfregulatie in het ecosysteem.

Biologisch evenwicht: de populatiedichtheid schommelt om een evenwichtsvoorwaarde.

Binas: 93D2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan populatiegroei plaatsvinden? Wat zijn de vormen van de grafieken?

A

Immigratie: individuen trekken van elders een populatie binnen.
Als de door immigratie gevestigde exoot goed is aangepast aan het nieuwe milieu, zal de populatie groeien. De groei is hierbij exponentieel en het diagram vertoont een J-vormige groeicurve.

Emigratie: individuen trekken uit een populatie weg.

Het geboortecijfer van een populatie: de hoeveelheid individuen die per tijdseenheid doormiddel van voorplanting ontstaan.
Bij soorten met een hoog geboortecijfer treedt gemakkelijk exponentiele groei op, als de omstandigheden gunstig zijn. Bij soorten met een laag geboortecijfer groeit een populatie onder gunstige omstandigheden minder snel. Als alle omstandigheden optimaal zijn en optimaal blijven, zal het biologisch evenwicht zich instellen op het niveau van de draagkracht. Als er ook ongunstige factoren aanwezig zijn, zal het evenwicht zich instellen op een niveau onder de draagkracht. In beide gevallen vertoont een diagram de populatiedichtheid als een S-vormige groeicurve.

Het sterftecijfer van een populatie: de hoeveelheid individuen dat per tijdseenheid sterft.

Binas: 93D1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ecosysteem?

A

Ecosysteem: een min of meer (natuurlijk) begrensd gebied, waarin een wisselwerking tussen de verschillende onderdelen (biotische en abiotische factoren) optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zijn de voedselrelaties binnen een ecosysteem?

A

Voedselrelaties:
1. Symbiose: langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten voor voedsel of soms ter bescherming.
2. Concurrentie (of competitie).
3. Predatie: het doden van dieren om ze te eten. Vraat: het eten van planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een nis/niche?

A

Nis: niche: de rol die een bepaalde populatie speelt in het geheel van relaties in een ecosysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan je een voedselweb/voedselketen lezen/tekenen?

A

Voedselketen: een reeks met elkaar verbonden populaties, waarbij elke populatie een voedselbron is voor de volgende populatie.
1. 1e schakel: soorten die geen andere soorten als voedselbron hebben (producenten: autotrofe organismen).
2. 2e schakel: consumenten van de 1e orde: planteneters.
3. 3e schakel: consumenten van de 2e orde. …

*De pijlrichting in een voedselketen is gericht naar waar het voedsel zich verplaatst; van het opgegeten organisme naar de eter.

Voedselweb: voedselnet: het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap.

Zie p.125 van samengevat.

Binas: 93E1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor is er competitie tussen populaties?

A

In een ecosysteem vindt competitie plaats om:
*De beschikbare hoeveelheid voedsel.
*De beschikbare ruimte.
*De beschikbare hoeveelheid licht (bij planten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is symbiose?

A

Symbiose: het langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten.

17
Q

Welke vormen van symbiose zijn er?

A
  1. Mutualisme: beide individuen hebben voordeel van de samenleving.
  2. Commensalisme: één individu heeft voordeel, het andere heeft geen voordeel en geen nadeel.
  3. Parasitisme: een individu (de parasiet) leeft op of in een individu van een andere soort (de gastheer) en onttrekt er voedsel aan.
18
Q

Wat geeft een piramide van aantallen weer?

A

Piramide van aantallen: een grafische weergave van het aantal individuen per trofisch niveau.

19
Q

Wat geeft een piramide van biomassa weer?

A

Piramide van biomassa: een grafische weergave van de biomassa van elk trofisch niveau.

Biomassa: chemische energie: het totale gewicht van alle organische stoffen. Kan in drooggewicht en versgewicht gemeten worden.
*Bruto primaire productie: alle biomassa die in een ecosysteem door producenten wordt vastgelegd.
*Netto primaire productie: alle biomassa waarmee nieuwe weefsels worden gevormd in de autotrofe organismen.

Binas: 93E2

20
Q

Hoe vindt er energieverlies binnen de voedselketen plaats?

A

Productiviteit: hoeveelheid energie die wordt vastgelegd in organische stoffen (altijd slechts een deel van de opgenomen energie)​. Een deel van de opgenomen weefsels verlaat het lichaam van de consumenten onverteerd met de ontlasting. De energie in de verteerde weefsels wordt door de consumenten vrijgemaakt bij de dissimilatie, of benut bij de vorming van nieuwe weefsels.

Binas: 93A

21
Q

Hoe vinden er veranderingen in ecosystemen plaats?

A

Ecosystemen zijn dynamisch: er is voortdurend sprake van veranderingen.
1. Cyclische verandering: de aantallen in de verschillende populaties schommelen rond een bepaalde waarde door voortdurend veranderende factoren.
2. Niet cyclische verandering: door milieuveranderingen en door aanpassingen daaraan via natuurlijke selectie, verandert het hele ecosysteem in een bepaalde richting.
3. Veranderingen door onvoorspelbare fluctuaties en door het onverwacht verschijnen of verdwijnen van populaties (niet altijd in een voorspelbare richting).

Successie: veranderingen van de soortsamenstelling in een ecosysteem, zodat deze geleidelijk in een andere overgaat.
*Primaire successie: successie die helemaal van voren af aan moet beginnen.
*Secundaire successie: successie die niet helemaal van voren af aan hoeft te beginnen.

Pionierecosysteem: ecosysteem dat als eerste ontstaat in een onbegroeid terrein.
Climaxecosysteem: ecosysteem waarbij weinig uitwisseling plaatsvindt met de omgeving; de kringloop van stoffen is gesloten.