HOOFDSTUK 5 Flashcards

lipidenmetabolisme

1
Q

vetzuren:
- opgeslagen als
- functie

A
  • opgeslagen als tracylglycerols

vetzuren zijn brandstofmoleculen die geoxideerd kunnen worden ter vorming van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

apolipoproteïnen

A

= lipiden worden vervoerd in bloedplasma als plasma lipoproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lipiden worden opgenomen via voedsel onder de vorm van …

A

triacylglycerols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vertering van lipiden?

A

om verteerd te kunnen worden moeten lipiden omgezet worden van onoplosbare macroscopische vetpartikels naar dunne verspreide microscopische micellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

galzouten?

A

= amfipatische molecule die zich gedragen als detergenten en zetten voedingsvetten om in gemengde micellen van galzouten en triacylglycerols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MAG?

A

= monoacylglycerols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werking van MAG/TAG/FA?

A

vetzuren en MAG diffunderen in de intestinale mucosa, waar ze op hun beurt weer omgezet worden tot TAGs en verpakt worden in chylomicronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chylomicronen?

A

= bewegen terug in het intestinale lumen en worden bewogen naar het lymfatisch systeem verder in de GI tractus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lipoproteïne lipase

A

= apolipoproteïnen van chylomicronen worden herkend door extracellulair enzyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

exogene pathway

A

= transport van voedingslipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

endogene pathway

A

= voeding bevat meer cholesterol en vetzuren dan nodig zijn als brandstof of als voorlopers van andere moleculen dan gebruiken we de endogene pathway

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VLDL

A

= very low density lipoproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

LDL en extrahepatisch weefsel?

A

LDLs dragen cholesterol naar extrahepatisch weefsel, die LDL-receptors bevatten die LDL-opname mediëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HDL met laag cholesterolgehalte

A

= worden gevormd en uitgescheiden door de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HDL met hoog cholesterolgehalte?

A

= HDL’s keren terug naar de lever waar ze hun cholesterol afgeven aan de scavenger receptor SR-BI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar gebeurt:
vetzuuroxidatie
vetzuurbiosynthese

A

mitochondria
cytoplasma en RER

17
Q

cellulaire respiratie

A

= elk metabolisch proces dat leidt tot de opname van zuurstof en waarbij koolstofdioxide vrijkomt.
Celademhaling bestaat uit 3 fasen

18
Q

bèta-oxidatie?

A

= oxidatieve afbraak van vetzuren tot acetyl-CoA door opeenvolgende oxidaties aan de bèta-koolstofatomen

19
Q

glycerol komt glycolyse binnen

A

= cytoplasma

20
Q

vetzuren worden gedegradeerd via bèta-oxidatie

A

= mitochondria

21
Q

carnitine pendel?

A

carnitine-gemedieerde ingangsproces zet vetzuren aan tot oxidatie in de mitochondriën

= snelheidslimiterende stap

22
Q

oxidatie van tripalmitine =

A

1 molecule glycerol
3 moleculen palmitaat

23
Q

1 molecule resulteert in hoeveel ATPjes via de malaat-aspartaat pendel

A

glycerol + 3O2 + 19 ADP + 19 Pi -> 3 CO2 + 4H2O + 19 ATP

24
Q

1 molecule resulteert in hoeveel ATPjes via de glycerol-3-fosfaat pendel

A

glycerol + 3O2 + 17 ADP + 17Pi -> 3CO2 + 4H2O + 17 ATP

25
Q

3 moleculen palmitaat resulteert in hoeveel ATPjes?

A

3 palmitaat + 69O2 + 321ADP + 321Pi -> 48 CO2 + 69H2O + 321ATP

26
Q

1 g watervrij vet =

A

6,75 keer meer energie opslaan dan 1g gehydrateerd glycogeen

27
Q

rendement van complete oxidatie van vetzuren?

A

= 38 kJ/dag

28
Q

FAS I

A

= vetzuursynthese in vertebraten

29
Q

FAS II

A

= vetzuursynthese in planten en bacteriën

30
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? locatie

A
  • biosynthese = cytoplasam
  • oxidatie = mitochondriale matrix
31
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? tussenproducten

A
  • biosynthese = covalent gebonden aan ACP
  • oxidatie = covalent gebonden aan CoA
32
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? enzymen

A
  • biosynthese = enzymen zijn samengevoegd in enkele polypeptideketen
  • oxidatie = niet noodzakelijk het geval
33
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? intermediair?

A
  • biosynthese = D-B-hydroxybutyryl
  • oxidatie = L-B-hydroxybutyryl
34
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? geactiveerde elektronendrager

A
  • biosynthese = NADPH
  • oxidatie = NADH en FADH2
35
Q

wat is een belangrijke biochemisch verschil tussen vetzuuroxidatie en biosynthese? geactiveerde acyl

A
  • biosynthese = malonyl
  • oxidatie = acetyl
36
Q

waarom kunnen zoogdieren geen linolzuur en linoleaat-alfa-linoleenzuur aanmaken?

A

zoogdierlevercellen kunnen dubbele bindingen introducere op de delta-9-positie maar niet verder