HOOFDSTUK 12 + 13 Flashcards

1
Q

mechanosensitieve ionenkanalen

A

= openen als reactie op lokale vervormingen in de lipide billaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ligand-afhankelijke ionenkanalen

A

= openen als reactie op binding van extracellulaire factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

signaal-afhankelijke ionenkanalen

A

= openen als reactie op binding van intracellulaire factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spanningsgevoelige ionenkanalen

A

= openen als reactie op een verandering in membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ionenkanalen

A

= verbeteren de transmembranaire beweging van ionorganische ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

transporters

A

= verbeteren de transmembranaire beweging van kleine moleculaire oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uniport

A

= sommige kanalen en transporters transporteren enkel 1 enkele oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cotransport

A

= andere kanalen entransporters transporteren 2 opgeloste stoffen tegelijkertijd over het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symport

A

= 2 opgeloste stoffen worden verplaatst tegelijkertijd in dezelfde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

antiport

A

= 2 opgeloste stoffen worden verplaatst tegelijkertijd in tegenovergestelde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de selectiviteitsfilter bevat: …

A
  • Arg
  • His
  • Asn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Arg in selectiviteitsfilter?

A

repulsie van H3O+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Asn in selectiviteitsfilter?

A

afstoting van H3O+, interactie met H2O, heroriëntatie van H2O om waterstofbruggen tussen watermoleculen om protonhoppen te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

His in selectiviteitsfilter?

A

grootte restrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

primair actief transport

A

= koppelt het actief transport van een opgeloste stof tegen zijn elektrochemische gradiënt aan een exergonische proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

secundair actief transport

A

= treedt op wanneer het transport van een opgeloste stof tegen de elektrochemische gradiënt in beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ca2+-ATPase pomp? wat?

A

= transporteert Ca2+ van de binnenkant naar de buitenkant van de cel tegen de elektrochemisch gradiënt in

18
Q

P-type ATPases

A

= transporters van kationen die reversibel gefosforyleerd worden door ATP als onderdeel van de transportcyclus

19
Q

werking van Ca2+-ATPase-pomp

A
  • open toestand bindt pomp ATP en Ca2+
  • Ypi wordt overgedragen van ATP naar geconserveerde Asp-residu
    -> Gibbs vrije E komt vrij voor opwaarts transport
    -> induceert conformatieveranderingen
  • duwt Ca2+ naar buiten naar de extracellulaire omgeving
  • 2e conformatieverandering = vrijkomen ADP en Mg2+
  • geconserveerde Asp wordt gedefosforyleerd en de pomp reset
20
Q

F-type ATPases

A

= protontransporters die gewoonlijk protonen tegen hun elektrochemische gradiënt in tenkoste van ATP

21
Q

ABC-transporters?

A

= vormen een grote familie van ATP-gestuurde transporters die een verscheidenheid aan vaste stoffen over het membraan pompen tegen hun elektrochemische gradiënt in

22
Q

wat is de structuur van deze ABC-transporters?

A

2 bindende ATP cassettes
2 transmembraandomeinen met 6 transmembraan alfa-helixen

23
Q

CFTR

A

= Cl-ABC-transporter anwezig in membranen van epitheelcellen

24
Q

signaaltransductie

A

= het proces waarbij een extracellulair signaal wordt ontvangen, doorgegeven, versterkt en omgezet in een cellulaire respons

25
Q

het algemeen bouwplan van signaaltransductiecomplex

A
  1. ontvangst
  2. transductie + versterking
  3. respons
  4. terminatie
26
Q

primaire boodschapper?

A

= een stimulus kan het vrijkomen induceren of direct fungeren

27
Q

ligand

A

= als de primaire boodschapper een molecule is

28
Q

herkenning van primaire boodschappers?

A

via receptoren

29
Q

specificiteit

A

= specifieke herkenning

30
Q

affiniteit

A

= sterkte van de interactie

31
Q

agonisten

A

= liganden die aan de receptor binden en het effect van het natuurlijke ligand veroorzaken

32
Q

antagonisten

A

= liganden die aan de receptor binden en het effect van het natuurlijke ligand blokkeren

33
Q

signaalintegratie

A

= het vermogen van het systeem om meerdere signalen te ontvangen en een verenigde respons te produceren die geschikt is voor de gecombineerde behoeften van het organisme

34
Q
A
35
Q

GPCRs

A

= G-eiwit gekoppelde receptoren

36
Q

wat zijn GPCRs

A

= integrale membraaneiwittn geassocieerd met heterotrimere G-eiwitten

37
Q

mechanisme van GPCRs?

A
  • Ga X GDP
  • Ga en Gy zitten covalent gebonden aan celmembraan via palmitoylgroep
  • bij stimulus = conformationele verandering GPCR
  • GDP -> GTP (door Ga)
  • GTP X Ga = geactiveerd + dissocieert GPCR, Gb, Gy
  • GTP X Ga X enzymmembraan = secundaire messenger
  • interactie van GTP X Ga X enzyme = activiteit van secundaire messenger stimuleren/inhiberen
  • switch off
38
Q

bèta-adrenerge receptoren

A

werken via secundaire messenger cAMP

39
Q

werking van adrenaline - bèta-adrenerge receptoren

A
  • adrenaline X B-adrenerge receptor = conformationele verandering = geactiveerd GTP X Ga lost
  • GTP X Ga interageert met adenylyl cyclase = toename van activiteit
  • adenylyl cyclase katalyseert omzetting ATP -> cAMP
  • cAMP activeert eiwit kinase A (PKA) = activatie/deactivatie targeteiwitten
40
Q

RTKs

A

= receptor tyrosine kinasen
= klasse aan receptorenzymen gevonden in alle multicellulaire enzymen met gedifferentieerd weefsel