Hoofdstuk 5 Flashcards
Wat houdt fairheid in?
Gevoeligheid voor individuele kenmerken en testcontexten opdat de testscore op een valide wijze kunnen worden geïnterpreteerd voor het gebruik waartoe ze zijn afgenomen
Wat houdt standaardisatie in?
Iedereen heeft op dezelfde manier toegang tot het construct in een assessmentsituatie
Wat houdt een uniforme vertekening in?
Item zal ongeacht vaardigheidsniveau gemakkelijker/moeilijker zijn voor een bepaalde groep
-> vb. mannen weten gemiddelde meer over voetbal dan vrouwen
Wat houdt een niet-uniforme vertekening in?
Items waarbij er een interactie is tussen iemands positie op vaardigheid en hoe goed het item werkt
-> vb. vrouwen met een hogere verbale vaardigheid zullen meer weten over voetbal
Wat houdt differential item functioning (DIF) in?
items die anders functioneren voor eenzelfde vaardigheidsniveau al naargelang de groep waar je ze afneemt
Hoe kunnen we DIF oplossen?
Zien dat er even veel vragen inzitten die vertekenen naar de andere kant
Welke kenmerken kunnen interfereren met de meting van het bedoelde construct?
- inhoud
- context
- respons
- iedereen krijgt voldoende kans op leren
- voldoende tijd
Welke transparante richtlijnen zijn er voor beoordelaars?
- vermijden van cognitieve bronnen van constructirrelevante variantie
- vermijden van affectieve bronnen van constructirrelevantie
- vermijden van fysische bronnen van constructirrelevantie
Hoe kunnen we aan testvalidering doen?
Interne structuuranalyse: zelfde structuur van constructen in andere settingen
Welke 2 soorten van testadaptie zijn er?
- testaccomodatie: vergelijkbaarheid van score blijft behouden
- testmodificatie: niet langer vergelijkbaar met het origineel, maar laat wel toe om interessante informatie te verkrijgen