Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

Zelfconcept

A

Geheel van overtuigingen dat we hebben over onze persoonlijke eigenschappen, oftewel onze kennis over wie we zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onafhankelijk zelfbeeld

A

Manier om zichzelf te definiëren in termen van de eigen interne gedachten, gevoelens en handelingen en niet in termen van de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderling afhankelijk zelfbeeld

A

Manier om zichzelf te definiëren in termen van de relaties met andere mensen, erkennend dat de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen dikwijls het eigen gedrag bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies van het zelf

A

Zelfkennis, zelfcontrole, impressiemanagement en zelfwaardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zelfkennis

A

De manier waarop we begrijpen wie we zijn en informatie daarover ordenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zelfcontrole

A

De manier waarop we plannen maken en beslissingen uitvoeren, zoals jouw beslissing om nu dit boek te lezen in plaats van netflix te kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Impressiemanagement

A

De manier waarop we onszelf presenteren aan anderen om ervoor te zorgen dat ze de indruk van ons krijgen die we ze willen geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zelfwaardering

A

De manier waarop we proberen een positief beeld van onszelf in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Introspectie

A

Proces waarbij mensen naar binnen kijken en hun eigen gedachten, gevoelens en motieven onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfbewustzijn

A

De beleving van de eigen identiteit, dus wie wij zijn en wat wij doen, denken, voelen of hebben meegemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zelfbewustzijntheorie

A

Deze theorie stelt dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze hun eigen gedrag evalueren en vergelijken met hun innerlijke normen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Causale theorieën

A

Theorieën die we zelf ontwikkelen over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering

A

Dat mensen nadenken over de redenen voor de eigen attitudes veroorzaakt attitudeverandering; mensen gaan ervan uit dat hun attitudes overeenkomen met redenen die ze plausibel en gemakkelijk kunnen verwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zelfperceptietheorie

A

Theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt.
Bijvoorbeeld als iemand vraagt hou je van koken. Je het niet weet dus ga je kijken naar de tijden dat je kookte en of je dit leuk vond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Intrinsieke motivatie

A

Verlangen om ergens aan te beginnen of iets voort te zetten, omdat je ervan geniet of interessant vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Extrinsieke motivatie

A

Verlangen om ergens aan te beginnen of iets voort te zetten vanwege externe beloningen of druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Overrechtvaardigheidseffect

A

De neiging van mensen om de oorzaken van hun gedrag te zoeken in overtuigende extrinsieke motivatie, waardoor ze de invloed van intrinsieke redenen onderschatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Taakafhankelijke beloning

A

Beloning die je krijgt voor het uitvoeren van een taak, ongeacht hoe goed dat gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Prestatieafhankelijke beloning

A

Beloning die je krijgt op basis van hoe goed je een taak hebt uitgevoerd.

20
Q

Fixed mindset

A

Het idee dat we een bepaalde capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit gegeven onverandelijk is.

21
Q

Growth mindset

A

Het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen cultiveren en ontwikkelen.

22
Q

Tweefactorentheorie van emotie

A

Het idee dat het begrijpen van emoties het resultaat is van een zelfperceptieproces dat uit twee stappen bestaat, namelijk het ervaren van fysiologische opwinding (arousal) en daar vervolgens een geschikte verklaring voor zoeken.

23
Q

Misattributie van opwinding

A

Proces waarbij mensen verkeerde conclusies trekken over de oorzaak van wat ze inwendig voelen.

24
Q

Sociale vergelijkingstheorie

A

Het idee dat we onze eigen vaardigheden en attitudes leren kennen door onszelf te vergelijken met andere mensen.

25
Q

Opwaartse sociale vergelijking

A

Onszelf vergelijken met mensen die beter scoren op een bepaalde eigenschap of vaardigheid dan wijzelf.

26
Q

Neerwaartse sociale vergelijking

A

Onszelf vergelijken met mensen die slechter scoren dan wijzelf op een bepaalde eigenschap of vaardigheid.

27
Q

Sociale afstemming

A

Het proces waarin mensen de eigen attitudes baseren op die van andere mensen.

28
Q

Subliminale boodschappen

A

Woorden of beelden die we subliminaal - dus net onder de drempel van het bewustzijn - waarnemen, maar die wellicht toch invloed hebben op onze oordelen, onze attitudes en ons gedrag.

29
Q

Affectieve voorspelling

A

Verwachte gevoelens over een toekomstige gebeurtenis

30
Q

Implementatie-intenties

A

Specifieke plannen die mensen maken over waar, wanneer en hoe ze een doel behalen en ook hoe ze verleidingen vermijden.

31
Q

Egodepletie

A

Het verminderde vermogen om gedachten, gevoelens en handelen te reguleren, doordat de energiebron die nodig is voor zelfcontrole uitgeput raakt (wilsuitputting).

32
Q

Vleien

A

Proces waarbij mensen anderen naar de mond praten, prijzen en proberen zichzelf sympathiek te maken in de ogen van iemand anders, die vaak een hogere status heeft.

33
Q

Zelfsabotage

A

Strategie waarbij mensen voor zichzelf obstakels en excuses creëren zodat ze bij een mislukking niet zichzelf de schuld hoeven te geven.

34
Q

Gedragsmatige zelfsabotage

A

Zelf obstakels opwerpen, waardoor de kans op succes afneemt en waarop eventueel falen af te wentelen is.

35
Q

Gerapporteerde zelfsabotage

A

Vooraf excuses verzinnen voor het geval je faalt.

36
Q

Angstmanagementtheorie

A

De theorie die inhoudt dat zelfwaardering een buffer is die mensen beschermt tegen angstwekkende gedachten over hun eigen sterfelijkheid.

37
Q

Self-efficacy

A

De mate waarin iemand zich bekwaam voelt een bepaalde taak uit te voeren of een bepaald doel te behalen, ook wel zelfeffectiviteit genoemd.

38
Q

Narcisme

A

De combinatie van excessieve liefde voor jezelf, egocentrisme en een gebrek aan empathie. (Gen Z)

39
Q

Zelfreferentie effect

A

Alle informatie over jezelf onthoudt je heel goed.

40
Q

Cocktail party effect

A

Bij een feestje is er veel geluid en hier luister je niet bewust naar, maar als je eigen naam wordt gezegd hoor je dit meteen.

41
Q

Spotlight effect

A

Het idee dat iedereen op je let vooral als je een onzekerheid hebt (bijv. een grote puist).

42
Q

actual, ideal en ought self

A

Actual self: realistisch beeld die je van jezelf hebt.
Ideal self: wie je wil zijn.
Ought self: wie willen anderen dat je wordt.

43
Q

Zelfdiscrepantietheorie

A

Als het verschil tussen je actual self en je ideal self te groot wordt.

44
Q

Rol van cultuur op zelfconcept

A

Individualistische cultuur: heeft een onafhankelijk zelfbeeld
Collectivistische cultuur: heeft een afhankelijk zelfbeeld en beschrijven zichzelf met groepen bijv. geloof.

45
Q

Rol van geslacht op zelfvertrouwen

A

Meisjes zien jongens als slim, dit komt door ouders en leraren.