Hoofdstuk 2 Flashcards
Hindsight bias
Imago
De neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen te overdrijven nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomst eruitziet.
Bystander effect
Het fenomeen dat hoe meer mensen bij elkaar zijn, hoe minder ze geneigd zijn om een persoon in nood te helpen, omdat de verantwoordelijkheid om in te grijpen verdeeld wordt over het aantal aanwezigen.
Problemen van sociale pyschologen
- Imago
- Slecht onderzoeksplan
- Onethisch consent
3 onderzoeksmethode
- Observationele methode
- Correlationele methode
- Experimentele methode
Observationele methode
Techniek waarbij een onderzoeker mensen observeert en metingen of indrukken over hun gedrag systematisch vastlegt.
Etnografie
Methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te begrijpen door die van binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen normen en waarde op te leggen.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
De mate van overeenkomst tussen de resultaten van twee of meer mensen die onafhankelijk van elkaar een dataset observeren en coderen.
Archiefanalyse
Vorm van de observationele methode waarbij de onderzoeker de verzamelde documentatie, oftwel de archieven, van een cultuur onderzoekt.
Correlationele methode
Techniek waarbij twee of meer variabelen systematisch worden gemeten en waarmee wordt vastgesteld wat de relatie is tussen die variabelen.
Vragenlijstonderzoek (surveys)
Onderzoek waarin aan een representatieve steekproef van mensen vragen gesteld worden over hun attitudes of gedrag.
Aselecte steekproef
Een steekproef waarbij elk element uit een populatie op basis van toeval dezelfde kans heeft om in de steekproef te worden opgenomen, zodat de steekproef representatief is voor de populatie.
Non-response
Het totaal van de personen die de onderzoeker wel benadert met zijn vragenlijst, maar die niet meedoen.
Experimentele methode
Methode waarbij de onderzoeker proefpersonen willekeurig aan verschillende condities toewijst en ervoor zorgt dat deze condities identiek zijn, met uitzondering van de onafhankelijke variabele.
Interne validiteit
De mate waarin je met zekerheid kunt concluderen dat de onafhankelijke variable, en alleen de onafhankelijke variabele, van invloed is op de afhankelijke variabele; dat berekenen we door alle irrelevante variabelen te beheersen en door mensen willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele condities.
Randomisatie
Het op basis van toeval indelen van de proefpersonen in de verschillende groepen van een experiment.
Overschrijdingskans (waarschijnlijkheidswaarde/ p-waarde)
Een met statistische technieken berekend getal dat vertelt hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een experiment bij toeval zijn ontstaan, en niet als gevolg van de onafhankelijke variabale. Resultaten mogen significant genoemd worden als de p-waarde kleiner is dan 0,05, wat wil zeggen dat de kans dat het gevonden resultaat aan toeval te wijten is kleiner is dan 5 procent.
Externe validiteit
De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties en andere mensen.
Psychologisch realisme
De mate waarin de psychologische processen die worden getriggerd in een experiment lijken op psychologische processen in het dagelijks leven.
Coverstory
Beschrijving van het doel van het onderzoek die onderzoekers hun proefpersonen geven, maar die het werkelijke doel niet onthult, om zo het psychologisch realisme van het onderzoek te vergroten.
Veldexperiment
Experiment dat in een natuurlijke setting plaatsvindt in plaats van een laboratorium.
Basisdilemma van de sociaal psycholoog
Het compromis tussen interne en externe validiteit bij het doen van onderzoek; het is zeer moeilijk om een experiment uit te voeren waarvan zowel de interne als externe validiteit groot is.
Replicatie
Herhaling van het onderzoek met proefpersonen uit een andere populatie of in een andere setting.
Meta-analyse
Statistische techniek waarmee je het gemiddelde van de resultaten twee of meer onderzoeken kunt berekenen om te zien of het effect van een onafhankelijke variabele betrouwbaar is.
Fundamenteel onderzoek
Onderzoek dat zich richt op het vinden van het beste antwoord op de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Onderzoekers houden zich hiermee bezig puur uit intellectuele nieuwsgierigheid en zonder stil te staan bij mogelijke toepassingen van deze kennis.
Toegepast onderzoek
Onderzoek dat zich richt op het oplossen van een specifiek maatschappelijk probleem.
Crosscultureel onderzoek
Onderzoek waarbij proefpersonen afkomstig zijn uit verschillende culturen. De diversiteit aan culturen laat zien of de psychologische processen waarin je geïnteresseerd bent in meerdere culturen aanwezig zijn, of dat ze specifiek zijn voor de cultuur waarin mensen zijn opgevoed.
Evolutietheorie
Een concept dat Darwin ontwikkelde om te verklaren waarom dieren en later mensen zich aan hun omgeving aanpassen.
Informed consent
Uitgesproken bereidheid om deel te nemen aan een experiment nadat de proefpersoon van tevoren volledig is geïnformeerd over de aard van het experiment.
Misleiding
Onderzoekers informeren hun proefpersonen opzettelijk verkeerd over het doel van hun onderzoek of over de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden.
Debriefing
Het proces waarbij onderzoekers hun proefpersonen na afloop van een experiment inlichten over het werkelijke doel van het experiment, het nut ervan en wat er precies is gebeurd.
Hoe voorkomen we fraude?
Replicaties, meta-analyse en open science
Open science
Hypothese vastleggen zodat deze niet veranderd kan worden. Iedereen kan alles van je onderzoek inzien.
Hoe zorgen we dat een onderzoek ethisch is?
Informed consent, misleiding voorkomen, deelnemers beschermen, privacy en debriefing.