hoofdstuk 4 kortere variant Flashcards
actiepotentiaal
de depolarisatie van de membraanpotentiaal die een signaal stuurt naar de actie van een neuron
adenosinetrifosfaat (ATP)
een nucleotideverbinding die zorgt voor de opslag van energie in cellen
autoreceptor
een presynaptisch type receptor dat betrokken is bij een negatieve feedbacklus in signaaltransductie. Hij is alleen gevoelig voor de neurotransmitters of hormonen die vrijkomen uit het neuron waarop hij zich bevindt
concentratiegradiënt
deeltjes bewegen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie
cortisol
stresshormoon dat door de bijnierschors wordt afgegeven na activering door ACTH
cytoskelet
deel van de cel dat bestaat uit microtubuli, actinefilamenten en tussenliggende filamenten. Deze structuren geven de cel zijn vorm, helpen de celdelen te organiseren en vormen de basis voor beweging en celdeling.
adenosinedifosfaat (ADP)
een bestanddeel van ATP, dat met één fosfaat minder weer kan worden omgezet in ATP
bijnier
kleine klier bovenop de nier, geeft cortisol (uit cortex) en adrenaline (uit medulla) af
adrenocorticotroop hormoon (ACTH)
een hormoon van de hypofyse dat de productie van steroïden in de bijnierschors stimuleert
catecholaminen
een monoaminefamilie van neurotransmitters: dopamine, noradrenaline en adrenaline, gemaakt van het aminozuur tyrosine
endocytose
vorm van actief transport waarbij een cel moleculen de cel in transporteert
endoplasmatisch reticulum
een type celorganel dat een onderling verbonden netwerk van afgeplatte, met een membraan omsloten zakjes vormt. Ruw: Bevat ribosomen die eiwitten samenstellen. Glad: Productie en metabolisme van vetten en steroïde hormonen.
enzym
eiwit dat de snelheid van een chemische reactie in levende organismen versnelt. Kan bijvoorbeeld (delen van) andere moleculen ‘knippen’ of ‘plakken’.
exocytose
Export van materialen uit een cel via secreetblaasjes. De blaasjes versmelten met het plasmamembraan.
extracellulair
de buitenkant van een cel
golgi-apparaat
een celorganel dat helpt bij het verwerken en verpakken van eiwitten en lipidemoleculen. Het is de laatste stap van het aanpassen van eiwitten voor gebruik.
G-eiwit gekoppelde receptor
Het grootste en meest diverse type receptor. Deze receptoren op het celoppervlak fungeren als een inbox voor boodschappen in de vorm van lichtenergie, peptiden, lipiden, suikers en eiwitten.
hormoon
chemische substantie gevormd in gespecialiseerde klieren of cellen die doelen beïnvloeden die vaak op enige afstand liggen
hydrofoob
haat water en houdt van olie
hyper-(thyroïdie)
overactieve (schildklier)klier, die een buitensporige hoeveelheid (schildklier)hormonen produceert
hypo-(thyroïdie)
onderactieve (schildklier) klier, die een kleinere hoeveelheid (schildklier)hormonen produceert
intracellulaire receptor
een receptor binnenin de cel, dus niet gelegen in het celmembraan
ionotrope receptor
een receptor die een ionkanaal porie vormt
ligand
een chemische stof/drug/neurotransmitter die zich aan een receptor kan binden
ligand-gated ionkanaal
een groep transmembraanreceptoren die na activering door een ligand een ionkanaal opent
lipofiel
houdt van olie, haat water
lysosoom
blaasjes in het cytoplasma die afbraakenzymen bevatten, betrokken bij recycling
metabotrope receptor
een receptor die werkt door het vrijkomen van een tweede boodschapper
mitochondrium
een structuur in cellen die zorgt voor ademhaling en energieproductie, namelijk ATP. Enige structuur in het lichaam die eigen DNA heeft dat van de moeder wordt geërfd.
monoamine hormoon
hormoon afgeleid van één enkel aminozuur door het gebruik van enzymen. Het is een van de drie hormoonklassen.
negatieve feedbacklus
een reactie die een afname in functie veroorzaakt. Vaak zorgt het ervoor dat de output van een systeem, bv. hormoonafgifte, vermindert.
neurotransmitter
Chemische stof die signalen verstuurt van het ene neuron naar het andere via een synaps.
kern
de DNA-bevattende eenheid van een cel
oxytocine
een peptide hormoon geproduceerd door de hypothalamus en opgeslagen en uitgescheiden door de achterste hypofyse.
paracriene signalering
een vorm van cel-tot-cel communicatie waarbij een cel een signaal produceert om veranderingen teweeg te brengen in nabijgelegen cellen, waardoor het gedrag van die cellen verandert
peptide hormoon
hormoon dat uit peptiden bestaat en een effect heeft op het endocriene systeem van dieren
fosfolipidenbilaag
Een tweelaagse ordening van fosfaat- en lipidemoleculen die een celmembraan vormen, waarbij de hydrofobe lipide uiteinden naar binnen gericht zijn en de hydrofiele fosfaatuiteinden naar buiten gericht zijn.
hypofyse
de belangrijkste endocriene klier. De meesterklier. Verdeeld in voorste en achterste reigionen. Scheidt hormonen af.
receptor
Eiwitten die een bepaalde endogene chemische stof kunnen ontvangen.
retrograde signalering
een proces waarbij het postsynaptische neuron communiceert met het presynaptische neuron dat verdere afgifte kan remmen
steroïdhormoon
een hormoonklasse die gesynthetiseerd wordt uit cholesterol in de geslachtsklieren en bijnieren
schildklierhormoon
hormoon geproduceerd door de schildklier dat voornamelijk verantwoordelijk is voor de regulatie van het metabolisme. Versterkt het effect van adrenaline
transmembraanreceptor
receptor ingebed in het celmembraan
transporter-eiwit
eiwitten die de celmembraan omspannen en die de heropname van de vrijgekomen neurotransmitter in het presynaptische cytoplasma bevorderen. Bv. SERT, NET, DAT
blaasjes
een kleine bolvormige cellulaire container voor transport en opslag, bv. van neurotransmitters