Hoofdstuk 17 imuunsysteem Flashcards
niet-specifiek imuumsysteem
aangeboren, niet-adaptief. Veranderd niet na bloodstelling
specifiek imuumsysteem
aangeleerd, adaptief. Specifiek voor een pathogeen. Verbeterd na iedere blootstelling
erythrocyten
veel rode bloedcellen bij elkaar
leukocyten
veel witte bloedcellen bij elkaar
bloedplaatjes
betrokken bij stolling bij een wondje
wat voor cellen zitten in het beenmerg
alle bloedcellen ontstaan in je beenmerg. stamcellen kunnen differentiëren tot bijvoorbeeld een rode bloedcel
lymphocyten
Dienen voor opsporen en verwijderen
phagocyten
dienen voor het opeten van cellen
virion
een virus met dna of rna met een jasje van een beschermende eiwitlaag
capsid/lipid
een beschermend jasje van eiwitlaag
viral envelope
structuur om de capsid
glycoprotein
dit gebruiken virussen om aan een cel te binden
apoptose
geprogrammeerde celdood
cytopathische effecten
het proces dat virussen gaan binden aan cellen waardoor er structurele veranderingen plaats vinden in de cel
histamine
ontstekingsreactie, een interne defensies voor pathogenen
phagocytose
eating cells
natural killer cellen (NK)
Deel van het aangeboren immuunsysteem, vallen geïnfecteerde cellen en kankercellen aan. Zijn een bepaald type witte bloedcel (leukocyt)
zijn natural killers cells een phagocytes of lymphocyte
een lymphocyte want het spoort phatogen op en verwijderd ze.
complementssysteem
Het complementsysteem is een groep van eiwitten in je lichaam, die geactiveerd kunnen worden door het aangeboren afweersysteem. De fagocyten worden gelokt om de bacteriën te verwijderen. Ook vormen ze een markering om de bacterie heen
granulocyten (eating cells. phagocytes)
grote hoeveelheden, eten en gaan dood, Als ze in grote hoeveelheden doodgaan vormt het pus
macrophages (eating cells, phagocytes)
langzamer, groter, leven langer. Laat aan de buitenkant van de cel zien wat hij gegeten heeft
de geïnactiveerde vorm van macrophages
monocyt
waar zitten dendritische cellen en wat doen ze
zitten in weefsel waar de binnen en buiten wereld met elkaar in contact kunnen komen. Deze cellen laten ook zien welke antigens ze hebben opgegeten
wat doen mestcellen
laten een ontsteking ontstaan waardoor je rustiger aan moet gaan doen.
wat zit er in de blaasjes van de mestcellen die losgelaten worden na een ontsteking
histamines en cytokinen, die zorgen voor de ontstekingsreactie
waar zorgt histamine voor en cytokines. en wat doet uiteindelijk antihistamine
histamine zorgt voor roodheid, zwelling en jeuk. Cytokines trekken andere cellen van het immuunsysteem aan en starten de ontstekingsreactie. Antihistamine vermindert het effect van histamine
adaptieve immuunsysteem zorgt voor
type immuniteit wat ontstaat na blootstelling aan een antigen, vaccinatie of pathogeen
antigenen
moleculen die een immuunrespons kunnen stimuleren. alle substanties die herkend kunnen worden door het adaptieve immuunsysteem
B-cellen
sporen antigen en pathogenen op en herkennen ze meteen
t-cellen
kunnen antigenen opsporen en herkennen als het gepresenteerd wordt op een MHC
MHC (major histocompatibility complex
Een eiwit aan de buitenkant van een cel waarop dingen gebonden worden die in die cel op dat moment plaatsvinden. (bv virussen)
APC (antigen-presenterende cel
een cel die een antigen presenteert
wat maken B-cellen aan
antilichamen
Hoe zien antilichamen eruit en wat doen ze
Als een letter Y, is in staat een antigen te herkennen en eraan te binden.
antilichamen kunnen infectie remmen door neutralisatie, wat is dat
voorkomen dat het antigen aan het doel bindt
antilichamen kunnen infectie remmen door opsonisatie, wat is dat
binden aan een pathogeen zodat deze makkelijker gegeten kan worden door macrofagen of neutrofielen
antilichamen kunnen infectie remmen door complement activation, wat is dat
het activeren van een complement systeem
memory b-cells
deze gaan in je lymfeknopen wachten tot je voor de tweede keer geïnfecteerd bent, zodat ze het sneller kunnen opruimen
secondary immune response
tweede keer dat je lichaam in contact komt met een pathogeen
lymph
waterige vloeistof waarin weefsel en organen zitten, het bevat witte bloedcellen
wat gebeurd er in de milt
antilichamen worden uitgescheiden in de milt en het filtert vreemde substanties uit het bloed
herkennen t cellen alle antigenen
elke t-cel herkent een specifiek antigen
cytotoxische T-cel
herkent antigeen wanneer ze gevonden zitten aan een geïnfecteerde cel en dan vernietigt het de cel.
cell-mediated immuunrespons
het deel van het immuunsysteem dat zich bezig houd met wat er in de cel gebeurd
effector cellen
B plasma cellen en Cytotoxische T-cellen samen worden effector cellen genoemd omdat ze betrokken zijn bij de immuunreactie van het doden van pathogenen
T-helper cel
deze kan geactiveerd worden en gaat dan een B-cel of Cytotoxische T-cel gaan helpen
Twee soorten T-helper cellen, de Th1 en Th2
th1: scheiden cytokinen uit om de activiteiten van macrofagen en andere T-cellen te verbeteren
th2: stimuleren B-cellen om antilichamen uit te scheiden
humoral immune response (immuunreactie)
dit gaat over wat er in de vloeistof tussen je cellen zit, denk aan bloed of lymfenvloeistof. Th2 interacteert met B cellen, geeft cytokinen af en helpt B-cellen te delen en produceren van antilichamen
cell-mediated immune respons (immuunreactie)
dit gaat erover wat er in de cel zit. TH1 helpt fagocyten, maakt cytokines aan en helpt cytotoxische T-cellen om intracellulaire pathogenen te vernietigen
immunodeficiency
falen of vertaging in de repons van het immuunsysteem. Voorbeeld is het HIV virus wat T helper cellen infecteert.