Hoofdstuk 4 de neuron, endocriene systeem en communicatie Flashcards
welke stofjes zijn belangrijk voor communicatie tussen cellen
Sodium (NA+) en kalium (K+)
atoom
een nucleus die neutronen en protonen bevat
wat zijn neutronen en protonen
neutronen zijn neutraal geladen deeltjes en protonen zijn positief geladen deeltjes
elektronen
deeltjes die om atomen draaien en negatief geladen zijn
ion
wanneer een atoom negatief of positief geladen is
lysosomen en enzymen
lysosomen zijn met vochtgevulde blaasjes die enzymen bevatten. Zij zorgen ervoor dat stoffen verteert worden. enzymen zijn eiwitten die voedsel kunnen afbreken en de voedingsstoffen eruit te halen die nodig zijn
waaruit bestaat een neuron
dendrieten waarvan het informatie doorkrijgt, het nucleus waarin het DNA zit en een axon waardoor het actiepotentiaal bij andere cellen terechtkomt
waar vind het endoplasmatisch reticulum plaats en wat is het
rondom het nucleus en bestaat uit gevouwen lagen van memraan waar eiwitproductie plaatsvindt
twee vormen van endoplasmatisch reticulum (ER)
- Ruw ER: hier zitten de wanden vol met ribosomen. Hier vindt makkelijk en veel eiwitaanmaak plaats
- glad ER: Hier zitten geen ribosomen aan vast. Dit is betrokken bij de opslag van calcium, en stofwisselingsprocessen
ligand
een stofje dat receptoren van een eiwit kan activeren. Bijvoorbeeld neurotransmitter of hormoon
Soort receptor: Ligand-gated ion channel (isotropische cel)
Wanneer de ligand aan de receptor bindt, kunnen er ionen door het kanaal, dit kunnen positief en negatief geladen ionen zijn waardoor het membraanpotentiaal verandert.
Soort receptor: G-protei-coupled receptor (metabotrope receptor)
Wanneer de juiste receptor hier geactiveerd raakt, wordt een eiwit geactiveerd wat andere eiwitten activeert, wat weer enzymen en andere processen kan activeren, waaronder het verder openzetten van een ionenkanaal
cytoskelet
geeft vorm en soms ook functie aan een cel, het kan zorgen voor verbinding met andere cellen en zorgt voor intracellulair transport
desmosomen (cel connecties)
losse elastiek-achtige eiwitverbindingen Er kan vloeistof doorheen weglekken. (vb huid)
tight-junctions (cel connecties)
cellen zitten op een hele dichte manier vast, er kan geen vloeistof doorheen. vb: darmen en maagwand
gap junctions (cel connecties)
ionen kunnen snel en gemakkelijk uitgewisseld worden. Het gat tussen het pre- en postsynaptische membraan is extreem klein. Een voorbeeld zijn hartcellen
golgi apparaat
Verpakkingsapparaat van een cel. Hier vindt de laatste stap van eiwitsynthese plaats.
mitochondria
Hier wordt energie gemaakt voor cellen.
ATP (Adenosine Triphospate
de energiebron van je lichaam
Mitochondriaal DNA
Het DNA van ATP (energiebron van je lichaam)
wat gebeurd er met glucose bij de mitochondriaal?
glucose wordt opgenomen in cellen, dit wordt door de mitochondria tot energie gemaakt
apoptose
geprogrammeerde celdood
arborization
de vertakking van dendrieten
Welke cellen ondersteunen de Neuronen
satellietcellen in het perifere zenuwstelsel en gliacellen in het centrale zenuwstelsel
astrocyten (gliacel)
zorgen ervoor dat niet alle stoffen uit het bloed de hersenen kunnen bereiken. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de chemische omgeving van de zenuwcellen
microglia (gliacel)
Ruimen lichaamsvreemd of dood materiaal op
ependymale cellen (gliacel)
produceren hersenvocht
oligodendrocyten (gliacel) (CZS)
vormen een myelineschede om een axon. Schede wordt onderbroken door gaten de nodes of ranvier worden genoemd
Nodes of ranvier
Deze stukken worden gebruikt voor ionische uitwisseling binnen het celmembraan van de axon.
schwancellen (gliacel) (PZS)
doet hetzelfde als oligodendrocyten. Myelineschede vormen om een axon
bipolaire neuronen
neuron met een enkele dendriet die vastzit aan het cellichaam en een enkele axon
unipolaire neuronen
hebben dendrieten die samenkomen in een axonachtige structuur voordat ze verbinding maken met het cellichaam en dan infromatie via de axon naar de presynaptische terminal sturen
afferente en efferente paden
afferent is dat het prikkels naar het czs toe leid en efferent is van het czs af en geeft signalen door
motorneuronen
sturen informatie om gedrag in werking te zetten, dit gebeurt via efferente paden
sensory neurons
sturen sensorische informatie via afferente paden
projection neurons
reizen langere afstanden
interneuronen
zijn klein en hoeven maar een korte weg af te leggen
neurofilamenten
draadachtige structuren binnen de cellichamen en axonen en dendrieten
wat is het verschil tussen cationen en anionen
cationen zijn positief geladen deeltjes en anionen negatief geladen deeltjes
absolute refractaire periode
er kan geen actiepotentiaal ontstaan
relatieve refractaire periode
een grotere stimulus nodig om een actiepotentiaal te bereiken
nodes van ranvier
waar het actiepotentiaal overheen gaat Over een paar knopen
saltatoire conductie
sprongsgewijze impulsgeleiding bij neuronen met myeline
excitatoir postnynaptisch potentiaal (EPP)
als de ontvangen boodschap de receptor depolariseert. Dus verhoogde kans op een actiepotentiaal
inhibitoir postsynaptisch potentiaal (IPP)
Een input die een hyperpolarisatie veroorzaakt. Verlaagt de kans op een actiepotentiaal
temporele summatie
prikkels die herhaald worden in tijd. (produceren actiepotentialen
synaptische transmissie
oversteken van de synaps
spatiële summatie
Prikkels die op verschillende plaatsen tegelijkertijd optreden (produceren actiepotentialen)
microtubules
aan het eind van een axon zitten microtubules die het materiaal leveren voor het maken van neutotransmitters.
vesicle
materiaal voor het verpakken van de neurotransmitters.
heteroreceptoren
type presynaptisiche receptoren die synaptische transmissie moduleren( remmen of stimuleren neurotransmitters)
autoreceptoren
remmen de afgifte van neurotransmitters
exocytose
op het moment van een actiepotentiaal versmelten de blaasjes met het celmembraan. Dat heet exocytose en dan wordt de inhoud afgegeven door de omgeving
full fusion (exocytose)
waarbij het membraan van de vesicle en de ceel samensmelten en de volledige inhoud in de synaptische spleet belandt
kiss and run fusion (exocytose)
synaptische blaasjesafgifte waarbij het blaasje tijdelijk opent en sluit en weer terug gaat naar de presynaptische spleet
endocytose
het recyclen van het celmembraan
waar zorgt transport eiwitten voor
neurotransmitter wordt teruggehaald door presynaptisch membraan na inhiberend of exiberend effect door transport eiwitten
ligands
chemicaliën die binden aan een receptor
aminozuren neurotransmitter
Zijn de bouwstenen van eiwitten
monoamines neurotransmitter
stoffen zoals serotonine, noradrenaline en dopamine
acetylcholine neurotransmitter
beheerst de spieren via het ruggenmerg en wordt in de hersenen gebruikt om het geheugen te stimuleren
ionotrope receptor
reageert snel op een neurotransmitter. de
ionkanalen worden geactiveerd en ionen komen in de postsynaptische cel, Dit zorgt voor een IPSP of ESPS.
metabotrope receptor
reageren op neurotransmitters met een tussenstap. De
metabotrope receptor activeert G-eiwitten. Deze activeren een second messenger wat het
signaal naar een enzym brengt, die ionkanaal activiteit verandert.
G-eiwitten
activeert door metabotrope receptor, brengen een extra signaal naar een enzym
monoamine oxidas
enzym dat dopamine afbreekt en noradrenaline
metabolieten
Is een stof die ontstaat na verwerking. Bv afgebroken dopamine en noradrenaline waardoor het verwijderd kan worden uit het lichaam
autoreceptoren
receptoren op het presynaptisch membraan die de afgifte van neurotransmitters remmen
endocytose
betrokken bij het recyclen van het celmembraan om blaasjes te voorkomen
fagocytose (endocytose)
vaste stoffen worden in de cel verwijderd
pinocytose (endocytose)
vloeibare moleculen in de extracellulaire vloeistof worden in de cel gebracht
receptor-gemedieerde endocytose (endocytose)
specifieke moleculen worden opgegeten door de cel
axodendritische synapsen (type synapsen)
de axon synapsen zitten op de postsynaptische dendrieten van een andere neuron
dendrodendritische synapsen (type synapsen)
de dendrieten sturen boodschappen naar elkaar
axosomatische synapsen (type synapsen)
de presynaptsiche terminal synapteert op het cellichaam van een ander neuron
axoaxonische synapsen (type synapsen)
de presynaptische terminal synapteert op het axon van een ander neuron
axosynaptische synapsen (type synapsen)
de presynaptische terminal van een axon synapteert met de presynaptische terminal van een andere neuron
retrograde signalling
communiceert het postsynaptisch neuron met het presynaptisch neuron wat soms verdere afgifte kan inhiberen
hormonen
chemische substanties gevormd door gespecialiseerde klieren of cellen en beïnvloeden doelen die ver weg zijn
Monoamines (hormonen)
Zijn hormonen die afgeleid zijn van het aminozuur tyrosine. Voorbeeld is dopamine, Dit kan weer omgezet worden in noradrenaline en daarna adrenaline.
Welke hormonen spelen een rol bij acute stress reacties
Noradrenaline en adrenaline
Peptiden en proteine hormonen
worden op basis van eiwitten gemaakt. vb: groeihormonen
steroïden
Vetten zoals cholesterol.
Wat doet de binnenkant van de bijnieren (medulla)
het scheidt in respons tot een actiepotentiaal vanuit de hersenen aminehormonen uit zoals dopamine
Wat doet de buitenkant van de bijnieren (schors)
Steroïden hormonen aangemaakt, waaronder cortisol
Met welk ion kun je het schildklierhormoon mee aanvullen
jodium
Waarbij is insuline betrokken (peptidehormoon, eiwit)
betrokken bij opname van glucose
Waarop heeft Gonadotrofinen invloed (peptidehormonen en eiwit)
eierstokken en testikels
glycoprotein (peptidehormonen eiwit)
eiwitten met koolhydraten eraan gehecht
preprohormoon
Dit wordt opgesplitst in actieve hormonen en restpeptiden. Hierna wordt het opgeslagen in blaasjes en worden er verschillenden hormonen tegelijkertijd afgegeven.
steroid hormonen zijn afgeleid van
cholesterol
steroidegenese
het nieuw maken van steroide achtige stoffen van cholesterol. Bij deze omzetting zijn enzymen betrokken.
uit welke hormonen worden steroïdehormonen ontwikkeld
gonaden (geslachtshormonen) Dit zijn testosteron, estradiol en progesteron
hydrofiel (het hoofd van de stof) koppelt makkelijk met
water
lipofiel (de staart van de stof) koppelt makkelijk met
vet
zijn steroïden lipofiel of hydrofiel
lipofiel. makkelijk koppelen met vet
paracrine signaling
een cel geeft iets af en die stoffen hebben effect op dezelfde cel of cellen in de directe omgeving. Heel lokaal dus
cytokines (paracrine signaling)
boodschappermoleculen van het immuunsysteem
nitric oxide (gas) (paracrine signaling)
wanneer er ergens heel weinig zuurstof is geven de celwanden van de bloedbaan een gas af, waardoor de spieren van die bloedbaan zich verslapen. De bloedvaten gaan zich verwijten en kan er meer bloed doorheen
prostaglandines
vetachtige stofjes, betrokken bij bevalling en immuunreacties
endocrine aandoeningen
aandoeningen die te maken hebben met hormonen
secretie
het aanmaken en afgeven van het stofje.re
responsiveness of insesitivity
reactie van cellen voor een bepaalde substantie neemt af of er is een gebrek aan respons.
neuroendocrine control
interacties tussen de zenuw en het endocriene systeem
wat betekend hypo
te weinig van een stofje
wat betekend hyper
te veel van een stofje