Hoofdstuk 4 - Angststoornissen Flashcards

1
Q

Wanneer spreken we van pathologische angst?

A

Wanneer de angst ongewoon intens is of buitengewoon langdurig duurt (en dus niet in verhouding is met de angstopwekkende prikkel). We spreken ook van pathologische angst wanneer er angst optreedt zonder een angstprikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer spreken we van een paniekstoornis?

A

A. Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
B. Na minstens één van de aanvallen was er meer dan 1 maand 1 of meer van volgende symptomen: voortdurende ongerustheid over krijgen van volgende aanval of belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een paniekaanval?

A

Een periode van intense angst en ongemak, met vier of meer van de typische symptomen, acuut opgekomen en met een piek binnen de tien minuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek de epidemiologie van de paniekstoornis.

A

Er is een life time prevalentie van 2-3%. Vrouwen zijn hierbij 2x meer aangetast dan mannen. Het begint vaak rond de leeftijd van 20-24 jaar, op kinderleeftijd is het zeer zeldzaam. Wanneer eerstegraadsverwanten zijn aangetast heb je 8x meer kans om het ook te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neemt de ernst van een paniekstoornis af of toe met de leeftijd?

A

Af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor hebben mensen met agorafobie angst?

A
  • Openbaar vervoer
  • Open ruimte: parkeerplaatsen, marktpleinen
  • Gesloten ruimten: winkels, theaters, bioscopen,…
  • In de rij staan of zich in een menigte bevinden
  • Alleen buitenshuis zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe lang moeten de symptomen van agorafobie aanwezig zijn om effectief van agorafobie te kunnen spreken?

A

Zes maanden of langer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor hebben mensen met een sociale angststoornis angst?

A

Ze hebben angst voor een of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen
- Sociale interacties: gesprek voeren, onbekende mensen ontmoeten
- Geobserveerd worden: bv. eten of drinken
- Prestatie leveren in bijzijn van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een extra criterium om een sociale angststoornis vast te stellen bij kinderen?

A

De angst moet ook voorkomen tegenover leeftijdsgenoten en niet enkel bij volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Juist of fout?

Kinderen hebben vaker last van een sociale angststoornis dan volwassenen.

A

Fout, het komt evenveel voor bij kinderen als volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de beginleeftijd van van een sociale angststoornis?

A

Mediaan 15 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neemt de ernst van de sociale angststoornis af of toe met de leeftijd?

A

Af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontstaat een sociale angststoornis?

A

Soms ontstaat het na een aanwijsbare stressvolle of vernederende ervaring, maar soms is het sluipenderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Juist of fout?

Bij een specifieke fobie wordt de fobische situatie altijd vermeden, anders kan je niet spreken van een specifieke fobie.

A

Fout, dit is niet noodzakelijk zo. De patiënt kan de fobische situatie doorstaan, maar wel met intense angst of lijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de lifetime prevalentie van de specifieke fobie?

A

10%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de mediane beginleeftijd van de specifieke fobie?

A

7-11 jaar.

17
Q

Juist of fout?

Veel patiënten kunnen zich de oorzaak van hun specifieke fobie NIET herinneren.

18
Q

Wat is de gegeneraliseerde angststoornis?

A

Een buitensporige angst en bezorgdheid betreffende een aantal verschillende levensdomeinen, gedurende minstens 6 maanden. De bezorgdheid is overheersend. Er treden drie (of meer) van de typische symptomen voor.

19
Q

Welke screeningsvraag kan gesteld worden om GAD op te sporen?

A

“Maakt u zich vaak zorgen, ook over kleine dingen?”

20
Q

Wat is de mediane beginleeftijd voor GAD?

21
Q

Hoeveel van de typische kenmerken van een separatieangststoornis moeten aanwezig zijn en hoelang om de diagnose te kunnen stellen?

A

Minstens 3 van de 6 kenmerken moeten aanwezig zijn gedurende meer dan 6 maand bij volwassenen of meer dan 4 weken bij kinderen.

22
Q

Wat is de meest voorkomende angststoornis bij kinderen?

A

De separatieangststoornis.

23
Q

Wat is selectief mutisme?

A

Het consistent niet spreken in sociale situaties waarin dit wel wordt verwacht, ondanks dat de persoon in andere situaties wel spreekt. Deze stoornis interfereert met de prestaties op school, opleiding of werk of in de sociale communicatie en is gedurende minstens 1 maand aanwezig. Het is niet toe te schrijven aan een gebrek aan kennis of vertrouwdheid met de sociale situatie en is niet te verklaren door een communicatie-stoornis.

24
Q

Hoeveel procent van de patiënten met een angststoornis geneest spontaan?

25
Q

Wat is het aandeel van genetica in het ontstaan van angststoornissen?

26
Q

Welke neurobiologische factoren spelen een rol in het ontstaan van angststoornissen?

A
  • Dysfunctie van angst-circuit
  • Locus coeruleus (noradrenerge kern)
  • Serotonine, noradrenaline, GABA
27
Q

Kies: de amygdala / cortex zorgt voor de thinking / unthinking respons.

A

De amygdala zorgt voor de unthinking respons, de cortex zorgt voor de thinking respons.

28
Q

Wat is het doel van de angstrespons en hoe wordt dit tot stand gebracht?

A

Het eerste doel is het ganse lichaam zeer snel in alarm te brengen. Dit gebeurt doordat de hypothalamus een neuronale invloed gaat uitoefenen op het zenuwstelsel, waardoor het orthosympathisch ZS geactiveerd wordt en het bijniermerg adrenaline etc. zal vrijstellen. Hierdoor krijg je een zeer snelle stressrespons (stijging HF en BD, glycemie, ademhaling,…).

Het tweede doel is het lichaam voorbereiden op een ‘periode van dreiging’. Hierbij oefent de hypothalamus een hormonale invloed uit op de hypofyse, die ACTH zal vrijstellen om de bijnierschors te stimuleren om cortisol vrij te stellen. Hierdoor bereidt het lichaam zich voor op de langere termijn.

29
Q

Wat is het eerste keuze GM voor het behandelen van een angststoornis?

A

Antidepressiva: SSRI’s. De dosering is vergelijkbaar emt de behandeling van depressie, maar bij een paniekstoornis start je aan een lagere dosis en titreer je traag op.

30
Q

Stel dat een patiënt geen respons vertoont op SSRI’s. Wat schrijf je dan voor?

31
Q

Wat is de plaats van benzodiazepines bij angststoornissen?

A

Het is eerder uitzonderlijk en wordt enkel voor een korte tijd gebruikt.

32
Q

Hoelang moet je medicatie continueren nadat de patiënt klachtenvrij is geworden?