Hoofdstuk 3.3 Flashcards

1
Q

Altaar

A

Offersteen waarbij of waarop offer worden gelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Barbaar

A

Bij de Grieken: vreemdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Epos

A

Lang verhalend gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Legende

A

Wonderlijk verhaal, vaak over een held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mythe

A

Goden verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Orakel

A

Plaats waar goddelijke uitspraken gedaan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sage

A

Heldenverhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zeus

A

God van over de Hemel en de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hera

A

Vrouw van Zeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Poseidon (kind van Zeus)

A

God van het dodenrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Athena (kind van Zeus)

A

Godin van de krijgskunst en de wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Apollo (kind van Zeus)

A

De God van de schoonheid, kunst en muziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aphrodite (kind van Zeus)

A

Godin van de liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ares (kind van Zeus)

A

God van de oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Helios

A

Was te danken aan de zonsopgang en zonsondergang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat werd er veroorzaakt door de goden?

A

Voorspoed: bijv een goede oogst
Tegenspoed: bijv een ziekte en een nederlaag in een veldslag

17
Q

Asclepius

A

De God van de genezing: werd afgebeeld met een staf met daaromheen een slang (een symbool voor genezing)
Als een Griek ziek was bracht hij een offer aan hem

18
Q

Onderzoeker en denkers

A

Vanaf de 6e eeuw v.C geloofden de Grieken de mythische verschijnselen niet meer:
Ze gingen onderzoeken

19
Q

Hippocrates

A

Filosoof over de Biologie:
Hij onderzocht eerst de patiënt

20
Q

Herodotus

A

Filosoof over de geschiedenis:
Hij wilde als eerste de feiten proberen te verklaren door systematische te ondezoeken

21
Q

Archimedes

A

Filosoof over de natuurkunde

22
Q

Pythagoras

A

Filosoof over de wiskunde:

23
Q

Socrates

A

Filosoof die de opzoek was naar de waarheid

24
Q

Plato

A

Filosoof over het denken:
Inzicht krijgen in de algemene ideeën

25
Q

Aristoteles

A

Filosoof over het kijken:
Eerst zorgvuldig kijken en daarna de juiste logische conclusies trekken