H5 (1,2,3) En H6 (1,2) Vragen Flashcards

1
Q

Welk jaar werd Karel de Grote tot keizer gekroond door de paus in Rome?

A

In 800

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom werd Karel de Grote koning van een groot Frankisch rijk in Europa?

A

Door de veroveringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe bestuurde Karel zijn rijk?

A

Met het leenstelsel
Hij gaf de gebieden in leen aan hoge edelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat deden de leenmannen na Karels dood?

A

Ze gingen zich als zelfstandige heersers gedragen
Daardoor ontstond politieke verdeeldheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom was er onveiligheid in de 9e en 10e eeuw?

A

Door de politieke verdeeldheid, rovers en invallen van Vikingen.
Edelen zorgden weer voor de veiligheid met kastelen en soldaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat waren de ridders?

A

Ze waren eerst soldaten van de edelen.
Later mochten alleen edelen ridder worden, zij moesten zich ridderlijk gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat deden de missionarissen in 690?

A

Ze verspreidden met steun van de Frankische vorsten het Christendom in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was er in 1000 gebeurt?

A

Er was eerst veel verzet tegen de missionarissen. Later was het Christendom verspreid in bijna heel Europa. Vorsten en geestelijken hielpen elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurde er met de elementen?

A

Sommige elementen van de Germaanse cultuur bleven staan. Andere werden vermengd met elementen van de nieuwe christelijke cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het gevolg van dat alleen geestelijken konden schrijven en lezen?

A

Ze vertelden mensen hoe ze moesten leven. Daardoor hadden ze veel invloed in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom waren veel boeren halfvrij?

A

Omdat ze in ruil daarvan zekerheid en bescherming op een domein van een edelman of klooster kregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was er in een Hofstelsel?

A

Ze hadden heren met veel rechten en horigen veel plichten. Domeinen waren zelfvoorzienend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 sociale groepen

A
  1. Geestelijken - 2. Edelen - 3. Boeren
    Taken:
    Geestelijken = bidden
    Edelen = strijden
    Boeren = werken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat had je met heerlijk recht?

A

Edelen en geestelijken werden machtig en rijk, terwijl boeren weinig rechten hadden en arm bleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was er in west Europa?

A

Laag aantal kleine steden en er was weinig handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat ontstond er in de 11e eeuw?

A

Er ontstond weer een landbouwstedelijke samenleving
Door het succes van de nieuwe landbouw technieken groeide de bevolking
Een deel van de bevolking gingen in steden wonen en leefde van handel en nijverheid

17
Q

Wat gebeurde in de groeiende steden?

A

Er kwamen veel vraag en aanbod op de markt waar steeds meer mensen geld gebruikte
Geldontwikkelaars ontwikkelden zich tot bankiers

18
Q

Wat gebeurde in de nijverheid?

A

Er werkten ambachtslieden samen in gilden met regels voor productie en verkoop

19
Q

Met wie handelde Nederlanders?

A

Met Noord en Zuid Europa.
Handelssteden aan de Noordzee en Oostzee werkten samen in de Hanze

20
Q

Wat gebeurde in de tijd van de Steden en de Staten?

A

Ze breidde de graven van Holland hun gebied en macht uit

21
Q

Welke stadsrechten kregen de steden van de vorsten en edelen?

A

Burgers mochten stadsmuren bouwen, belasting en tol heffen, hun stad besturen en rechtspreken volgens eigen stads wetten

22
Q

Wat gebeurde er na de opkomst van de steden?

A

De horigheid verdween
Steden werden bestuurd door schepenen die ook rechtspraken

23
Q

Wat gebeurde er door de groeiende zelfstandigeheid?

A

De de groeiende zelfstandigheid en macht van steden werden lage edelen minder machtig