Hoofdstuk 3: Psychodiagnostiek en behandeling Flashcards

1
Q

Diagnose

A

Verzameling van relevante informatie om tot een conclusie te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klinische diagnose

A

Informatie om te bepalen wanneer, hoe en waarom een persoon zich abnormaal gedraagt en hoe deze persoon geholpen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De drie categorieën van klinische diagnose

A
  • Klinische interviews
  • Testen
  • Observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijk voor de tools van klinische diagnose

A
  • Betrouwbaarheid (consistentie)
  • Validiteit (accuraatheid)
  • Standaardisatie (gemeenschappelijke, herhaalde stappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Test–retest betrouwbaarheid

A

Dezelfde score telkens wanneer dezelfde toets wordt gegeven aan dezelfde mensen op verschillende momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Interrater betrouwbaarheid

A

Verschillende beoordelaar hebben onafhankelijk van elkaar dezelfde score en interpretatie van een tool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klinische interviews

A
  • Veel face-to-face
  • Gestructureerd of ongestructureerd
  • Achtergrond informatie verzamelen met een bepaalde theoretische focus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klinische interviews: beperkingen

A
  • Beperkte betrouwbaarheid
  • Interviewer bias en/of verkeerde oordelen
  • Beperkte validiteit (of: accuraatheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klinische tests

A

Worden gebruikt om informatie in te winnen over psychologisch functioneren om bredere conclusies uit te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Klinische tests: projectieve tests

A

Bij projectieve tests worden clienten gevraagd om vage of ambigue stimuli of open-vragen te beantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten projectieve tests

A
  • Rorschachtest
  • ThematicAppreciationTest(TAT)
  • Sentence-completion test
  • Tekeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Projectieve tests: beoordeling

A

Voordelen:
- Tot 1950 de vaakst gebruikte testen om persoonlijkheid te meten
- Nu vaak gebruikt om extra informatie te verkrijgen

Nadelen:
- Betrouwbaarheid en validiteit zijn niet overtuigend aangetoond
- Mogelijk cultuurspecifiek; bias bij minderheidsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klinische tests: persoonlijkheidstesten

A

Dienen om brede persoonlijkheidstrekken te meten, vaak zelf-rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Persoonlijkheidstesten: beoordeling

A

Voordelen
- Makkelijker, goedkoper en sneller om te gebruiken dan projectieve tests
- Objectief te scoren en gestandaardiseerd
- Betere validiteit en betrouwbaarheid dan projectieve test

Nadelen:
- Geen hele hoge validiteit
- Gemeten traits kunnen niet direct onderzocht worden; zelf-rapportage
- Weinig ruimte voor culturele verschillen en antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klinische tests: tests voor specifieke domeinen

A

Meestal gebaseerd op zelf-rapportag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klinische tests voor specifieke domeinen: beoordeling

A
  • Sterke face validity
  • Veel van deze testen / vragenlijsten zijn niet goed gestandaardiseerd of onderzocht voor betrouwbaarheid en validiteit
17
Q

Klinische tests: psychofysiologische tests

A

Meten fysiologische responsen als een indicatie voor psychologische problemen

18
Q

Psychofysiologische tests: beoordeling

A
  • Vereisen dure apparaten welke moeten gekalibreerd en onderhouden worden
  • Kunnen inaccuraat en onbetrouwbaar zijn
19
Q

Klinische tests: neurologische tests

A

Neurologische tests meten het functioneren van de hersenen door direct de hersenactiviteit en structuur te meten

20
Q

Klinische tests: neuropsychologische tests

A

Neuropsychologische tests meten hersenfuncties indirect door cognitief, perceptueel en motorische functioneren te meten

21
Q

Klinische tests: intelligentietests

A
  • Ontworpen om indirect intellectuele capaciteiten te meten
  • Bestaat meestal uit een serie van tests die zowel verbale als non-verbale skills testen
22
Q

Intelligentietests: beoordeling

A

Zijn een van de best bestudeerde en ontworpen tests (qua betrouwbaarheid, validiteit en standaardisering)

Nadelen:
- Prestatie kan beïnvloed worden door irrelevante factoren (bv., motivatie)
- Tests kunnen beïnvloed zijn door culturele bias in taal of de taken
- Minderheden kunnen minder ervaring hebben of minder comfortabel zijn met dit soort van toetsen, wat de resultaten kan beïnvloeden

23
Q

Klinische observaties: naturalistische observaties

A

Naturalistische observaties vinden plaats in alledaagse omgevingen
–> lage betrouwbaarheid en validiteit

24
Q

Klinische observaties: analoge observaties

A

In een artificiële setting, gebruikt wanneer naturalistische observatie niet kan

25
Q

Klinische observaties: zelf-monitoring

A

Mensen observeren zichzelf

26
Q

Zelf-monitoring: beoordeling

A
  • Handig bij het meten van infrequent or heel frequent gedrag
  • Geeft een manier om private gedachtes en percepties te observeren
  • Mogelijke problemen met validiteit en betrouwbaarheid
27
Q

Classificatie systemen doel

A

Met alle beschikbare informatieve proberen clinici een “klinisch beeld” te maken en tot een diagnose te komen

28
Q

Classificatie systemen

A
  • De Diagnostic en Statistic Manual (DSM)
  • International Classification of Disorders (ICD)
  • Research Domain Criteria (RDoC)
29
Q

De Diagnostic en Statistic Manual (DSM)

A

Meest gebruikt, vooral in Europa en de VS

30
Q

International Classification of Disorders (ICD)

A

Veel overlap met DSM, vooral buiten de VS

31
Q

Research Domain Criteria (RDoC)

A

Vooral gebruikt door onderzoekers, om onderzoek te sturen

32
Q

Waar bestaat DSM-5 uit?

A
  • Categorische informatie
  • Dimensionale informatie
33
Q

Categorische informatie

A

De naam van de diagnostische categorie (stoornis) op basis van de symptomen.

34
Q

Dimensionale informatie

A

Een rating van hoe uitgesproken de symptomen zijn en hoe disfunctioneel de cliënt is op een aantal dimensies van persoonlijk functioneren

35
Q

Behandelingsplan

A

gebaseerd op de assessment en diagnose

36
Q

Factoren die bijdragen aan therapiesucces

A
  • Client factoren
  • Therapeut factoren
  • Client-therapeut relatie
  • Verwachting van het succes van de therapeut
  • Techniek van de therapeut
  • Omstandigheden in het leven van de client