hoofdstuk 21 Flashcards

1
Q

Het relatieve voorkomen van een specifieke eigenschap in de populatie.

A

Basis-ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een vuistregel die we gebruiken bij beoordelingen. Gebeurtenissen die gemakkelijk beschikbaar zijn in ons geheugen worden beoordeeld als waarschijnlijker.

A

Beschikbaarheidheuristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het idee dat onze rationaliteit aan beperkingen gebonden is die opgelegd zijn door de omgeving. Geformuleerd door Herbert Simon.

A

Bounded Rationality
Gebonden Rationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De foutieve aanname dat de waarschijnlijkheid van de conjunctie van twee gebeurtenissen groter is dan die van één van de gebeurtenissen afzonderlijk.

A

Conjunctiedwaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Binnen de besliskunde, het principe dat de voorkeur altijd gegeven zal worden aan de beste van meerdere vergelijkbare opties.

A

Dominatieprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een cognitief-psychologische theorie die beschrijft hoe complexe keuzes kunnen worden vereenvoudigd door irrelevante aspecten te elimineren.

A

Eliminatie-door-Aspecten Theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het effect dat de presentatie van een probleem onze keuzes kan beïnvloeden, als bijvoorbeeld selectief positieve of negatieve consequenties van een keuze zijn benoemd.

A

Framing effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De logische misvatting dat de uitkomst van de huidige gok mee bepaald wordt door eerdere uitkomsten.

A

Gokkersmisvatting
Gambler’s fallacy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vuistregel.

A

Heuristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een cognitieve bias die beschrijft hoe we de verwachtte emotionele impact van potentiële winsten of verliezen vaak sterk overschatten.

A

Impact bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het vormen van een mentale representatie van statistisch proporties in een populatie, door individuele concrete gevallen in beschouwing te nemen.

A

Natuurlijk bemonsteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In beoordelingsprocessen, een prepresentatie die gebaseerd is op natuurlijke aantallen in een gegeven populatie.

A

Natuurlijke Frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een door Kahneman en Tverksy geformuleerde beslissingstheorie die rekening houdt met ogenschijnlijk irrationele aspecten van een beslissing.

A

Prospect Theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De aanname dat object of individu lid is van een specifieke categorie omdat deze representatief is voor deze categorie.

A

Representativiteitsheuristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genoegen nemen met de uitkomst van een beslissing die goed genoeg is.

A

Satificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een verzameling vuistregels die beschrijft hoe we op basis van elementaire eigenschappen van een beschrijving een waarschijnlijkheidsoordeel kunnen maken.

A

Snelle en Zuinige Heuristieken

17
Q

Een benadering die poogt om beslissingsprocessen te verklaren in termen van sociale factoren.

A

Sociaal Functionalistische Benadering

18
Q

de studie van mathematische modellen die conflict en coöperatie tussen intelligente rationele beslissers beschrijven.

A

Speltheorie
Game Theory

19
Q

Een neiging van mensen om de huidige situatie te laten zoals die is, door geen actie uit te voeren, zelfs wanneer de verwachtte utiliteit van een verandering positief is.

A

Status Quo Bias

20
Q

Een theorie die beschrijft hoe aan meer uitgebreide beschrijvingen een hogere waarschijnlijkheid toegekend worden.

A

Support Theory

21
Q

Een economische beslissingstheorie die beschrijft hoe rationele beslissers altijd keuzes zouden maken die resulteren in een maximale opbrengst of utiliteit.

A

Utiliteitstheorie

22
Q

Het fenomeen dat de meeste mensen potentiële verliezen vaak zwaarder wegen van potentiële winsten.

A

Verliesaversie

23
Q

Het fenomeen dat we de neiging hebben om te blijven investeren in niet renderende zaken.

A

Verzonken kosten effect

24
Q

Een cognitieve bias die beschrijft dat we prefereren acties na te laten, wanneer er potentiële negatieve consequenties aan een actie verbonden zijn, zelfs wanneer deze consequenties minder nadelig zijn dan die van het niet handelen.

A

Omissievoorkeur