hoofdstuk 20 Flashcards

1
Q

Een klasse van categorieën die mensen spontaan kunnen genereren voor specifieke, tijdelijke doeleinden

A

Ad Hoc Categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een schatting van het aantal elementen wat het bewustzijn kan bevatten.

A

Apprehensiespan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een theoretisch cognitief-psychologisch model voor categorisatie. Gebaseerd het idee dat het onderscheid tussen categorieën geleerd wordt op basis van beslissingen die hierover worden genomen.

A

Beslissingsgebonden Categorisatiemodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Concepten die gekenmerkt werden door ofwel de aanwezigheid van een bepaalde eigenschap ofwel de afwezigheid hiervan

A

Bivariate Concepten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De hoeveelheid elementen in een verzameling.

A

Cardanaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De cognitieve representatie van de eigenschappen die een verzameling stimuli of concepten delen.

A

Categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het cognitieve proces van het bepalen tot welke categorie een stimulus of concept behoort, op basis van de eigenschappen hiervan.

A

Categorisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het vermogen om de kwalitatieve eigenschappen van individuele objecten of ideeën samen te voegen en te representeren.

A

Conceptualisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een neuropsychologische conditie die gekenmerkt wordt door een verminderd vermogen om numerieke informatie te verwerken.

A

Dyscalculie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De perceptie van een lichtflits ten gevolge van directe mechanische stimulatie van de oogbol of ten gevolge van directe stimulatie van het visuele systeem.

A

Fosfeen Perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Categorieën die op basis van éénduidige regels van elkaar onderscheiden kunnen worden.

A

Goed Gedefinieerde Categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het herkennen van individuele details van specifieke objecten.

A

Individuatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een hypothetisch lijn, waarop we intern in ons werkgeheugen getallen ordenen.

A

Mental Number line

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een extensie van de mental number line, die veronderstelt dat we in ons visuele werkgeheugen objecten in specifieke volgordes ordenen.

A

Mental White Board

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een type categorie wat bestaat uit een willekeurige toewijzing van een label aan een exemplaar wat aan één of meer specifieke van deze criteria voldoet.

A

Nominale Type Categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het proces waarmee individuele objecten in een scene geïsoleerd, geïdentificeerd en in het werkgeheugen opgeslagen worden.

A

Object Individuatie

17
Q

De techniek waarbij alleen de eenheid van een uitkomst genoteerd wordt en het tiental in de volgende operatie verwerkt wordt.

A

Overdracht (rekenen)

18
Q

Feedback die niet op iedere trial wordt gegeven in een experiment, maar slechts op een subset hiervan.

A

Partiële Feedback

19
Q

Het gegeven dat benodigde tijd om een ééncijferige optel of vermenigvuldigingsprobleem op te lossen toeneemt met de grootte van de operanden.

A

Probleemgrootte Effect

20
Q

Het fenomeen dat prototypes van categorieën hoge classificatie ratings krijgen, zelfs wanneer deze prototypes tijdens een eerdere trainingsfase nooit getoond zijn.

A

Prototype-effect

21
Q

Een polygon met vier randen en vier hoeken.

A

Quadrilateral

22
Q

Een type categorie waarvan de leden niet volgens een éénduidig criterium aan de categorie toebehoren.

A

Slecht-Gedefinieerde Categorieën

23
Q

Het fenomeen dat relatief kleine getallen met een linkerhand respons geassocieerd worden en relatief grote getallen met een rechterhand respons.

A

Spatial-Numerical Association of Response Codes (SNARC)

24
Q

Onze vaardigheid om de hoeveelheid van kleine aantallen objecten in één oogopslag onmiddellijk vast te stellen.

A

Subiteren

25
Q

Een constante die beschrijft hoe groot de verandering van een stimulus moet zijn om deze nog waar te kunnen nemen, in functie van de absolute grootte van deze stimulus.

A

Weberfractie

26
Q

Een strategie die veel gebruikt word bij het verwerken van feedback in bijvoorbeeld categorieleren. Bij positieve feedback wordt vastgehouden aan de huidige hypothese en bij negatieve feedback wordt overgestapt op een andere.

A

Win-Stay, Lose-Shift

27
Q

Het kleinste verschil tussen twee stimuli wat we in 50% procent van alle gevallen nog kunnen waarnemen.

A

Just Noticeable Difference
Waarnemingsdrempel

28
Q

Een ERP component die ongeveer 200 ms na aanbieding van een visuele stimulus optreedt. Gerelateerd aan de ontplooiing van aandacht.

A

N2pc

29
Q

Een neuropsychologische test om schade aan de frontale cortex te bepalen. Proefpersonen moeten een stapel kaarten sorteren, terwijl af en toe de sorteerregel verandert.

A

Wisconsin Card Sorting Taak

30
Q

Wiskundig uitgedrukt als de mate waarin een reeks instructies gecomprimeerd kan worden.

A

Complexiteit