hoofdstuk 13 Flashcards

1
Q

Geheugenverlies. Er bestaan verschillende vormen (anterograde en retrograde).

A

Amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een vorm van geheugenverlies waarbij de patiënt niet meer in staat is om nieuwe herinneringen op te slaan na het accident wat het geheugenverlies veroorzaakt heeft.

A

Anterograde Amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een beschrijving van de deelsystemen die tezamen het geheugen vormen.

A

Architectuur van het Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een theoretisch model wat ontwikkeld is om het verschil tussen familiariteit en recollectie te verklaren.

A

Binding-of-item-and-context-model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een theorie die veronderstelt dat episodische herinneringen een consolidatieproces ondergaan in de hippocampus vóór transfer naar het langetermijngeheugen.

A

Consolidatietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De hypothetische manier waarop herinneringen in het brein zouden zijn opgeslagen.

A

Engram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een theorie die beschrijft hoe episodische herinneringen langzaam maar zeker omgevormd worden tot semantische herinneringen.

A

Episodic-to-semantic shift theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het deel van het geheugen waar je persoonlijke herinneringen opgeslagen zijn.

A

Episodisch Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het idee dat één deel van de cortex de functionaliteit van een ander deel kan overnemen.

A

Equipotentialiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een relatief zeldzame vorm van Dementie, die vooral gekenmerkt wordt door problemen met de sequentiëring van cognitieve acties.

A

Fronto-temporale dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De verzameling cognitieve processen, zoals retentie, ophaling, en encodering, die gerelateerd zijn aan het functioneren van het geheugen.

A

Geheugenprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een hypothetisch model voor de representatie van concepten in het semantisch geheugen, bestaande uit een centrale, abstracte, hub, en diverse perifere spaken die worden gevormd door sensorische en motorische representaties van het concept.

A

Hub en Spaakmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een neurologisch syndroom wat gekenmerkt wordt door anterograde en retrograde amnesie en wat vaak veroorzaakt wordt door een vitamine B1 (thiamine) deficiëntie ten gevolge van een chronisch alcoholmisbruik.

A

Korsakoff (Syndroom van)
Syndroom van Korsakoff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderdeel van ons geheugen waar informatie in min of meer vaste vorm wordt opgeslagen.

A

Lange-termijn Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een door Karl Lasley ontwikkelde theorie die stelt dat de tijd die benodigd is om een vaardigheid te leren afhankelijk is van de hoeveelheid beschikbare cortex.

A

Mass Action

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een theorie die veronderstelt dat de hippocampus altijd betrokken is bij zowel bij het vastleggen van herinneringen als bij het reactiveren ervan.

A

Multiple trace theorie

17
Q

Deel van het geheugen waar impliciete kennis, zoals motorische vaardigheden, is opgeslagen. Fenomenen als priming, conditionering en habituatie/sensitisatie hebben te maken met dit deel van het geheugen.

A

Non-Declaratieve Geheugen
Impliciet Geheugen

18
Q

Een door Bahrick geïntroduceerde term om de robuustheid van sommige episodische herinneringen be beschrijven.

A

Permastore

19
Q

Het vormen van nieuwe relaties tussen items en hun context.

A

Relationeel Leren

20
Q

Een vorm van geheugenverlies die gekenmerkt wordt door het feit dat herinneringen van voor het veroorzakende accident zijn aangetast.

A

Retrograde Amnesie

21
Q

Het fenomeen dat episodische herinneringen na verloop van tijd veranderen in semantische herinneringen.

A

Semanticisatie

22
Q

en stoornis die wordt gekenmerkt door een ernstig verlies van conceptuele kennis, terwijl episodische herinneringen en de meeste cognitieve functies nog redelijk intact zijn.

A

Semantische dementie

23
Q

Een algemeen principe wat beschrijft hoe semantische kennis is opgeslagen in een associatief netwerk. De activatie van één concept verspreid zich door het netwerk, waardoor geassocieerde concepten ook in zekere mate worden geactiveerd.

A

Spreading Activation

24
Q

Het geheugen waar onze abstracte feitenkennis opgeslagen is.

A

Semantisch Geheugen

25
Q

Deel van het lange-termijn geheugen waar onze bewuste herinneringen in opgeslagen zijn.

A

Declaratieve Geheugen

26
Q

Een netwerk van langetermijngeheugen representaties die met elkaar geassocieerd zijn.

A

Semantisch Netwerk

27
Q

een subcorticaal hersengebied, bestaande uit een ventraal en dorsaal deel, wat enerszijds betrokken is bij de automatisering van routineuze handelingen en anderszijds bij het verwerken van beloningen en het in stand houden van gemotiveerd gedrag.

A

Striatum