hoofdstuk 16 Flashcards
Een conversatie-eenheid die een rolwissel impliceert. Bijvoorbeeld een groet, die zal worden opgevolgd door een groet van de ander.
Adjacency Pair
Het koppelen van een voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord aan een vorig zelfstandig naamwoord.
Anafoor Resolutie
Het proces waarbij sprekers hetgeen ze zeggen aanpassen aan de behoeften van hun publiek.
Audience Design
Een taak waarbij een proefpersoon een gedrukt woord zo snel mogelijk moet benoemen.
Benoemingstaak
De observatie dat tweetaligheid voordelig zou zijn voor cognitieve controle.
Bilingual Advantage effect
Tweetaligheid.
Bilinguïsme
Een model wat beschrijft hoe linguïstische informatie wordt verwerkt tot een reeks proposities die met bestaande achtergrond kennis wordt geïntegreerd.
Constructie-Integratie model
Het integreren van nieuwe informatie die in een zin gegeven wordt met een reeds bestaande mentale representatie.
Constructie-Integratie
Ogenschijnlijk betekenisloze verbale uitingen, zoals “maar”, “dus”, “weet je”, die toch een rol spelen in het bevorderen van de begrijpbaarheid van gesproken tekst.
Discours markeringen
Een strategie waarbij luisteraars een tekst interpreteren op basis van hun eigen kennis in plaats van kennis die met de spreker gedeeld wordt.
Egocentrische Heuristiek
Een vorm van taal waarin de letterlijke betekenis niet van belang is, zoals bijvoorbeeld in het geval van een metafoor.
Figuurlijke taal
De klank van woorden.
Fonologie
Onderdeel van een cognitief schema waar de vaste kennisstructuren van de wereld in beschreven staan
Frame (cognitief schema)
Als onderdeel van een mentale representatie is een frame een structuur die een set relaties definieert die een object in de omgeving plaatst.
Frame (representatie)
Woorden met dezelfde spelling, maar met een andere betekenis.
Homograaf
Een Gevolgtrekking
Inferentie
Een strategie waarbij sprekers de gedeelde kennis met de luisteraar onmiddellijk in hun communicatie verwerken.
Initieel Ontwerp
De implicitiete assumptie van veel schrijvers dat hun publiek dezelfde kennis als hen zelf bezitten.
Kenniseffect
Een type fout wat wordt gemaakt bij de interpretatie van een verhaal, die gekenmerkt wordt door het weglaten van onbekende details tijdens het ophalen van dit verhaal.
Levelling
Een taak waarbij de proefpersoon zo snel mogelijk moet aangeven of een reeks letters een woord vormt of niet.
Lexicale Beslissingstaak
de meest eenvoudige gevolgtrekking die we kunnen maken en die volledig afhankelijk zijn van de betekenis van woorden.
Logische Inferenties
Een invloedrijke theorie over mentale representaties en redeneervaardigheden, ontwikkeld door Philip Johnson-Laird.
Mentale Modellen Theorie
Door middel van het interpreteren van de eigen spraak de eigen formuleringen aanpassen aan de gedeelde kennis van de luisteraar.
Monitoring and Adjustment
Een negatieve ERP component die zich ongeveer 400 ms na aanbieding van een stimulus manifesteert en die gevoelig is voor semantische schendingen.
N400
Een vorm van een gedegradeerd spraaksignaal, waarin de meeste temporele cues nog intact zijn, maar de fijnere details van het spraaksignaal zijn verwijderd.
Noise-Vocoded Speech
Een random reeks letters die niet een bestaand woord vormen en die volgens de regels van de taal in kwestie ook geen woord kunnen vormen. In de praktijk vaak gebruikt als synoniem voor pseudowoord.
Nonwoord
Een gevolgtrekking die wordt gemaakt om de coherentie tussen het huidige deel van een tekst een het voorgaande deel vast te stellen.
Overbruggende inferentie
De beïnvloedding van gedrag doordat een vooraf aangeboden stimulus op de één of andere wijze met dit gedrag geassocieerd was.
Priming
In de klassieke inferentiële logica, een statement wat waar of niet waar kan zijn.
Propositie
De verzameling aspecten van gesproken taal, zoals ritme, nadruk en intonatie, die helpen bij het disambigueren hiervan.
Prosodische Cues
Een reeks letters geen bestaand woord vormen, maar die volgens de regels van de desbetreffende taal wel een woord had kunnen zijn. In de praktijk vaak met de term nonwoord omschreven.
Pseudowoord
Vervormingen in de interpretatie van een verhaal door het rationeler en consistenter te maken met de eigen culturele opvattingen.
Rationalisatie
gestructureerde eenheden van achtergrondkennis die we eerder geleerd hebben.
Schema
een vorm van een cognitief schema wat informatie bevat over sequenties van acties die in normale situaties uitgevoerd worden
Script
De betekenis van woorden
Semantiek
Een interne mentale representatie die gevormd wordt op basis van linguïstische informatie.
Situatiemodel
Het fenomeen dat twee gespreksparners vaak elkaars syntactische structuur overnemen.
Syntactische Priming
De verzameling regels die de structuur van een taal beschrijven
Syntax
Zie overbruggende inferenties
Terugwaardse inferenties
Een fout in de verwerking van een verhaal die er uit bestaat dat sommige details uit het verhaal er worden uitgelicht en benadrukt ter verfraaiing.
Verscherping
De relatieve frequentie waarmee een woord voorkomt in onze taal.
Woordfrequentie
Het principe dat sprekers en luisteraars met elkaar proberen samen te werken om elkaar te begrijpen.
Coöperatieve Principe
De kennis en opvattingen die gedeeld worden door een spreker en een luisteraar, die bij kunnen dragen aan het bevorderen van begrip.
Gemeenschappelijke Grond