Hoofdstuk 19: Mentale representaties en redeneer vaaardigheid Flashcards

1
Q

Wat is de aard van een representatie.

A

Een van de grote evolutionaire voordelen van onze mentale vaardigheden is:
* Dat ze ons in staat stellen om een interne mentale representatie van onze omgeving te construeren
* Ze stellen ons in staat om representaties te manipuleren om hypothetische toekomst scenario’s uit te werken en abstracte problemen op hun validiteit te beoordelen.

De vorm van een representatie refereert niet alleen maar aan de elementen die gebruikt worden om informatie te representeren en de ordening van deze elementen, maar ook aan de eigenschappen van de processen die op basis van deze elementen kunnen opereren

Verschillende kijk op representaties:
* Artistoteles => Equivalentie
* David Hume => beelden van de werkelijkheid; delen eigenschappen daarvan
* Thomas Hobbes => representatie in symbolen of woorden
* Donald Hebb: activatiepatronen in een netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg beelden als modaliteitsspecifieke representaties uit

A

Modalitetisspecifieke representaties maken gebruiken van de perceptuele en motorische systemen

In veel gevallen is het zinvol om informatie in termen van mentale beelden te representeren ➔ we kunnen ons de vraag stellen of ons brein daadwerkelijk informatie representeert in termen van beelden.
* Gaat over wanneer we een foto zien of deze wanneer we een mentale voorstelling van iets ook op een foto gelijkt
* Activatiepatronen in de ventrale temporale cortex die correspondenten met categoriespecifieke informatie wanneer proefpersonen afbeeldingen bekeken
* Predictieve-coding mechanisme = abstracte kopport terug naar lagere visuele gebieden waardoor vanuit een hogere orde conceptuele representaties gaandeweg op de lagere niveaus in de visuele hiërarchie ontstaat die steeds concreter wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de kenmerken van Modaliteitsspecifieke representaties

A
  • Hoewel deze beschrijving al een redelijk compleet beeld schetst van de manier waarop we een mentaal beeld creëren, zegt het nog weinig over wat we met dergelijke beelden kunnen ➔ betekenisvolle eenheid ontbreekt.
  • Betekenisvolle eenheid = een object dat of gebeurtenis die een belangrijke rol speelt in nastreven van doelen van het organisme
    o Pixel vs. Pinguïn
  • Deze hogere gebieden bevatten niet meer een concreet beeld, maar interpreteren delen van de scene in termen van aan- of afwezigheid van relevante kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn Amodale symbolen?

A
  • onderdeel te zijn van ons semantische kennisysteem
    • Abstracte representatie
      o —> zee(achter(rotsen(voor(pinguïn(rechts-van(pinguïn)))))) —> ieder woord vervangen door een bepaald teken
  • 3 verschillende types
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de 3 types Amodale symbolen

A

Frames = structuur die een set relaties definieert die een object in de omgeving plaatst (voor, achter, naast)

Semantische netwerken = representeert in principe dezelfde informatie in de vorm van een diagram

Eigenschapslijsten = beschrijft de eigenschappen van een object en/of de categorie waartoe een object hoort van categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn Statistische patronen in neutrale netwerken

A
  • Zelflerende neurale netwerken
  • Een neuraal netwerk kan gebruikt worden om kennis te representeren. De verschillende eigenschappen van een object worden als een gedistribueerd statistisch patroon in dit netwerk gerepresenteerd.
  • Representatie heeft twee voor(oor)delen boven de klassieke amodale benadering
    o De elementen die gestalte geven aan statistische patroon kunnen beschouwd worden als neuronen of populaties neuronen die wel of niet acties zijn
    o Er is bij een klassieke amodale representatie sprake van een enkelvoudig symbool dat de categorie representeert, terwijl er bij een neuraal netwerk sprake is van verschillende patronen die elk dezelfde categorie kunnen representeren
  • Hierarchisch organisatie van het brein staat alle bovengenoemde representaties toe
    o Bv predictieve coding theorie
    o Hogere niveaus beïnvloeden lagere niveaus en omgekeerd
    o Hangt af op welk niveau we kijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg Mentale representaties als toekomstvoorspeller uit

A
  • Episodisch geheugen is constructief → episodes uit ons verleden worden niet als volledig geïnterpreteerde elementen opgeslagen door ons geheugen, maar het reconstrueert herinneringen eerder op basis van losse elementen die wel opgeslagen worden
  • Voor het oplossen van redeneerproblemen maken we gebruik van mentale modellen ➔ Representeren een mogelijke uitkomst van een bepaald scenario
  • Visualiseerbare vs niet visualiseerbare problemen
  • In hoeverre we gebruik maken van visuele inbeelding hangt af van de aard van het voorgelegde probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn mentale modellen?

A
  • Mentale modellen representeren een mogelijke uitkomst van een bepaald scenario (Johnos-Laird)
  • De mentale-modellentheorie speelt een sleutolrol in het verklaren van menselijke redeneervaardigheden
  • Onderscheid tussen inbeelden en overwegen aan de hand van het probleem (bv grootte van iemand inschatten vs rijkdom), rol mentale modellen?
  • 2 stappen
  • Meerdere entale modellen creëren
  • Abstracte situatierepresentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de rol van mentale modellen in het Onderscheid tussen inbeelden en overwegen aan de hand van het probleem (bv grootte van iemand inschatten vs rijkdom)

A
  • Op basis van beschikbare informatie wordt in eerste instantie een mentaal model geconstrueerd en worden er conclusies gegenereerd dir consistent zijn met dit model
  • Vervolgens gezocht naar tegenvoorbeelden die deze conclusie mogelijk kunnen verwerpen
  • Iedere mentaal model zal het gebruik van een deel van onze bepekte werkgeheugencapaciteit vereisen. Hoe meer mentale modellen een probleem vereist, hoe moeilijker dit probleem zal worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de 2 stappen van mentale modellen.

A
  1. Op basis van beschikbare informatie wordt een mentaal model gemaakt
  2. Conclusies worden gemaakt Tegenvoorbeelden worden gezocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke mentale modellen kunnen we creëren?

A

Mogelijkheidsvragen
* Kan sneller beantwoord worden als het antwoord ‘ja’ is dan als het antwoord ‘nee’ is
* Je moet mentale modellen maken van een aantal verschillende routes en je kunt stoppen zodra je een route hebt gevonden

Noodzakelijkheidsvragen
* Kan sneller beantwoord worden als het antwoord ‘nee’ is dan als het antwoord ‘ja’ is Je kan het antwoord ‘nee’ geven zodra je een mentaal model van een route hebt geconstrueerd die je niet langs een bibliotheek leidt. Je kan pas ‘ja’ antwoorden als je alle routes hebt doorlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Abstracte situatierepresentatie

A

uitwerken van premissen en maken van voorstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de Probabilistische benadering van Chater en Oaksform

A
  • Mensen lossen problemen op door toepassen van formele logica —> we lossen problemen op door achtergrondkennis en eerdere ervaringen ook al zijn deze irrelevant
  • Eerder sprake van probalistische bandering —> onze alledaagse ervaringen in intuïties problemen eerder in termen van waarschijnlijkheid aanpakken
  • Inschatting van waarschijnlijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de duale systeemtheorieën

A
  • Onderscheid tussen onbewuste, intuïtieve processen en anderzijds bewust overwogen redeneerprocessen
  • Systeem 1 en systeem 2
  • Heuristische-analytische theorie (Evans): Redeneren vindt volgens Evans plaats o.b.v. 3 principes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg systeem 1 uit

A
  • Onbewust
  • Parallel
  • Intuïtief
  • Zou vroeg in de evolutie ontstaan zijn
  • Hoge mate van parallelle verwerking
  • Onafhankelijk van algemene intelligentie
  • Maakt gebruik van
    o Achtergrondkennis
    o Vertekende waarschijnlijkheden
    o Informatie uit de probleembeschrijving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg systeem 2 uit

A
  • Bewuste deliberatie
  • Zijn evolutionair gezien recent ontwikkeld
  • Zou gevormd worden door bewuste deliberatieprocessen
  • Werken langzaam en serieel gebaseerd op het werken met expliciete regels
  • Gelinkt aan intelligentie
  • Analytisch systeem
    o Controleert oplossingen van systeem 1
    o Toepassing van formele logica
    o Minder gevoelig voor vertekeningen
    o Maar beperkt qua capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef de 3 principes van redeneren volgens de Heuristische-analytische theorie (Evans)

A
  • Singulariteitsprincipe (we nemen 1 mentaal model per keer in beschouwing)
  • Relevantieprincipe (dit is het meest waarschijnlijke model
  • Satisfactieprincipe: Dit model word geëvalueerd door systeem 2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk systeem wordt gebruikt bij het oplossen van redeneerproblemen?

A
  • Zullen heuristische processen van systeem 1 gebruikmaken van taakeigenschappen, doel probleem en achtergrondkennis om een mentale model te maken van de oplossing
  • Mentale model kan beïnvloed worden door irrelevante informatie → hoge probabiliteit dat gevonden oplossing fout is
  • Oplossing kan vervolgens geëvalueerd worden door een tijdrovend en inspannend verificatieproces uitgevoerd door systeem 2 → kan resulteren in verwerping van het oorspronkelijke mentale model en de oplossing die daaruit voortvloeide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer is de duale systeemtheorie het meest waarschijnlijk?

A
  • De taakinstructies expliciet vermelden dat je abstracte of logische redeneervaardigheden moet gebruiken
  • Je hoogst intelligent bent
  • Er voldoende tijd beschikbaar is om een inspannend analytisch proces uit te voeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom wordt er niet automatisch gebruik gemaakt van abstracte logica om de mentale modellen te evalueren?

A
  • We kunnen systeem 2 niet gelijkstellen aan de logica
  • Betrokkenheid van systeem 2 resulteert vaak in verbetering van de oplossing, maar het is geen garantie dat de voorgestelde oplossing ook daadwerkelijk correct is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is inductief redeneren?

A

**= proces van het vinden van generalisaties op basis van individuele observaties **
* Naarmate we meer observaties verrichten die passen binnen onze generalisatie zullen we steeds meer geneigd zijn om een achterliggend verband te veronderstellen
* We zijn nooit in staat om sluitende conclusie te trekken → slechts een discrepante observatie nodig om generalisatie drastisch onderuit te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef voorbeelden van inductief redenren.

A
  • De kalkoen van Brussel
  • Hypothesetoetsing en falsificatie
  • De 2-4-6 taak
  • Gesimuleerde onderzoek omgevingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Leg de kalkoen van Brussel uit

A

Kalkoen deed een lange observatie wanneer hij telkens om 9h gevoederd werd (ookal was het koud, nat, warm, herfst, winter) tot hij op een bepaald moment niet meer werd gevoederd maar werd opgegeten voor kerst.

24
Q

Leg Hypothesetoetsing en falsificatie uit

A

We hebben dus slechts één discrepantie waarneming nodig om onze hypothese te verwerpen
* Confirmatie = we zoeken naar evidentie om onze hypothese te bevestigen
* Falsficatie = we zoeken naar tegenbewijs

25
Q

Leg de 2-4-6-taak uit.

A

**= taak op hypothesetoetsingsproces te onderzoeken **
* Proefpersonen kregen cijfers 2-4-6 aangeboden en kregen te horen dat deze reeks voldeed aan een eenvoudige regel → proefpersonen moesten achterhalen wat de regel was door nieuwe triplets te genereren + regel vertellen (proefleider ging dan zeggen of het juist of fout was)
* De Proefpersonen deden niet aan noodzakelijkheidsprincipe en bleven confirmatie toepassen waardoor ze complexer gingen dan nodig.

26
Q

Leg het Gesimuleerde onderzoek omgevingen uit

A

Test waarbij proefpersonen op een computer deeltjes moesten afvuren; sommige objecten waren omringt met een onzichtbaar schild waardoor ze afkaatsten, proefpersonen kozen vooral een scherm die hun hypothese bevestigden (last van confirmatiebias) Studie naar genexpressie: genen kunnen elkaar ’s functie inhiberen, conclusie volgt alleen uit studie van discrepantie bevindingen

27
Q

Wat is deductief redeneren (conditionele logica)?

A

= mentale proces van het vormen van inferenties die logisch zijn
* Bepalen of een conclusie gerechtvaardigd is gegeven de premissen: onder de aanname dat de premissen waar zijn en achtergrondkennis irrelevant is.
* Twee hoofdvormen: conditioneel redeneren en syllogistisch redeneren

28
Q

Geef een korte introductie in de klassieke logica

A

**Conditioneel redeneren ➔ ontstaan vanuit de propositionele logica **
* Waarin logische operatoren zoals ‘en, of, als, dan’ worden gebruikt in zinnen of proposities
* Zinnen worden gerepresenteerd door symbolen en de logische operatoren worden toegepast op deze symbolen om conclusies te trekken
* Betekenis van woorden en proposities in klassieke logica wijkt af van de natuurlijke betekenis

**Contionele redeneerproblemen **
* Conditionele rederneerproblemen worden over het algemeen gepresenteerd in de vorm van twee permissen en een conclusie

Modus ponens : accepteren dat een conclusie waar is

Model tollens : het ontkennen van de hypothese
* Mensen hebben over het algemeen meer moeite met het oplossen van problemen en zullen bijgevolg stellen dat de conclusie niet noodzakelijk volgt uit de permissen

**Ontkenning van het antecendent **
* Volgt de conclusie noodzakelijk uit de permissen? Veel mensen zullen de conclusie van dit probleem accepteren. Toch is de conclusie niet valide

Bevestiging van het antecendent
* Veel mensen zullen deze conclusie accepteren, maar deze is niet juist

29
Q

Hoe wordt deductief redeneren beïnvloedt door irrelevante context?

A
  • Onderzoek naar conditioneel redeneren heeft zich traditioneel gericht op gedesinteresseerd redeneren
  • Gedesinteresseerd betekent in deze context dat doelen, voorkeuren een ander irrelevant zijn en daarom de redering niet zouden mogen beïnvloeden
  • Contrasteert sterk met de dagelijkse ervaring, waarin dat vaak wel het geval is
  1. Statistische intuïties waarbij de waarheid van de conclusie wordt gebaseerd op het maken van een inschatting van de waarschijnlijkheid ervan
    * Inschatting is gebaseerd op achtergrondkennis
    * Waarschijnlijkheid dat je vinger bloedt doordat die gesneden is waarschijnlijkheid dat raam gebroken is door steen
    * Systeem 1 benadering
  2. Genereren van tegenvoorbeelden en deze strategie is cognitief zwaarder belastend. Bedenken van situaties die de conclusie ongeldig zou laten worden
    * Het gebroken raam is een gemakkelijkere strategie dan in geval van de bloedende vinger
30
Q

Geef de 4 strategieën van conditioneel redeneren.
(deductief redeneren)

A

Pragmatische strategie = systeem 1, gebruik maken van informeel verwerken van een probleem

Semantische strategie = systeem 1, gebruik van achtergrondkennis

Inhibitoire strategie = systeem 2, inhiberen van de impact van de pragmatische strategie en van de impact van achtergrondkennis

Generatieve strategie = systeem 2, combineren van inhibitoire strategie met het gebruik van abstracte analystische processen

31
Q

Leg Wasons selectietaak uit;
(deductief redeneren)

A
  • Taak met kaarten om deductieve redeneerprocessen te bekijken. Als op de ene zijde een R staat moet op de andere zijde en 2 staan. Kaarten kiezen. Verwachting speelt een rol.
  • Mogelijke oorzaken van lage prestatie = door matching bias: neiging om items te kiezen die in de probleembeschrijving voorkomen
32
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken voor een lage prestatie op Wasons selectietaak?

A

Matching bias = we hebben de neiging items te kiezen die in de probleembeschrijving worden genoemd

33
Q

Wat is de Sociaalcontracttheorie?

A
  • Indicatie regels beschrijven op een relatief abstract niveau aan welke voorwaarden voldaan moet zijn, wil de regel geldig zijn (Wasons selectietaak maakte hier gebruik van)
  • Deontologische regels hebben betrekking op de detectie van schendingen van regels die vaak in een sociale context voorkomen (Als deze regels worden gebruikt, dan is de taakprestatie aanzienlijk beter)
  • Cosmides => sociaalcontracttheorie
  • Volgens deze theorie zouden we sterk ontwikkeld mechanisme hebben opgebouwd om schendingen van dit soort situaties te detecteren
  • Relevantietheorie
34
Q

Leg de sociaalcontracttheorie volgens Cosmides uit.

A

verbetering kan verklaard worden vanuit het idee dat mensen vooral een sterk ontwikkelde vaardigheid hebben ontplooid om doelen te bereiken in sociale situaties en daarmee ook sociale contacten aan te gaan met anderen

35
Q

Leg de Relevantietheorie van Sperber en Girotto uit

A

Mensen gebruiken bij het selectieproces een relatief eenvoudige strategie waarbij ze simpelweg de relevantie van iedere kaart voor de conditionele regel evalueren

36
Q

Wat is Syllogistisch redeneren?

A

= redeneerprobleem dat bestaat uit twee statements (een major premisse en een minor premisse) en een conclusie
* Majorpermissie (alle mensen zijn sterfelijk)
* Minorpermissie (socrates is een mens)

37
Q

Leg syllogismen bij deductief redeneren uit.

A

**Volgt de conclusie noodzakelijk uit de premissen, onder de aanname dat de premissen waar zijn **
* Je moet verifiëren of de vorm van het syllogisme juist is, waarbij de eventuele onjuistheid van de premissen geen rol mag spelen in de evaluatie ervan

Klauer: Belief Bias
* Mensen zijn minder geneigd om conclusies te accepteren wanneer de permissie ongeloofwaardig klinken.
* Effect van basisratio: veel incorrecte syllogismen – minderen bereidheid om conclusie van correcte syllogismen te accepteren

Andere factoren dan logica spelen een rol
* Oppervlakkige kenmerken
* Precieze betekenis van woorden

38
Q

Wat zijn Syllogistische fouten

A
  • = wanneer permissies niet geloofwaardig zijn
  • Drie belangrijk effecten
  • Proefpersonen ervaren conflict tussen achtergrondkennis en wat ze moeten aannemen voor de oplossing
  • Proefpersonen zijn bereid om de validiteit van een syllogisme te aanvaarden wanneer de oppervlakkige eigenschappen (“geen enkele”, “alle”, …) van de premissen van een syllogisme overeenkomen met die van de conclusie
39
Q

Geef de 3 belangrijke effecten van syllogistische fouten.

A

Basisratio: proefpersonen die te horen kregen dat 5/6 van de syllogismen correct waren waren bereid om veel meer conclusies te accepteren dan de andere proefpersonen

Geloofwaardigheidbias: conclusies die aannemelijk klonken werden eerder geaccepteerd dan conclusies die onaannemelijk waren 3

Interactie geloofwaardigheidbias en logica: prestatie in het beoordelen van syllogismen met valide conclusies was beter wanneer conclusies geloofwaardig waren, terwijl de prestatie bij invalide conclusies juist slechter was wanneer de conclusies geloofwaardig waren

40
Q

Hoe werkt deductief redeneren bij relationele modellen?

A

Mentale modellen: structuur van het model correspondeert met wat het representeert –
* Inbeeldbaarheid vs overweegbaarheid
* Proefpersonen trager bij maken van visuele interferenties

41
Q

Geef de berekende factoren van deductief redeneren.

A
  • Werkgeheugencapaciteit
  • Het waarheidsprincipe
  • Geloofwaardigheidsbias
42
Q

Geef de invloed van het werkgeheugencapaciteit op deductief redeneren.

A

= aantal mentale modellen dat geconstrueerd kan worden is beperkt door de werkgeheugencapaciteit
* Wanneer premissen maar een mentaal model toelieten werden er meer juiste conclusies getrokken
* Taakprestatie correleert met de werkgeheugencapaciteit van individuen

43
Q

Wat is het waarheidsprincipe?

A

= de neiging van mensen om de werkgeheugenbelasting te minimaliseren door alleen mentale modellen te genereren die representeren wat waar is en dat na te laten voor situaties die representeren wat niet waar is.

44
Q

Wat is geloofwaardigheidsbias?

A
  • Op basis van intuïtief systeem 1 proces en pas een meer analytische systeem 2 strategie toepassen wanneer er aanleiding is om de intuïtieve oplossing te verwerpen. Onder tijdsdruk neemt de bereidheid om valide maar ongeloofwaardige conclusies te accepteren af, terwijl de bereidheid om invalide maar geloofwaardige conclusies te accepteren.
  • Feeling of rightness
  • Intuïtieve logica
  • Logische problemen eerst proberen oplossen op basis van 2 intuïtief parallel opererende processen = intuïtief heuristisch proces en intuïtief logisch proces
    o Pas wanneer conflict wordt gedetecteerd tussen heuristische en logische proces volgt een deliberatie op basis van analytisch proces
    o Klinkt tegen-intuïtief & inconsistent met klassieke analytische heuristische theorie
    o Traditionele logische principes kunnen relatief eenvoudig geactiveerd worden – in de vorm van gevoel dat heuristische antwoord conflicteert met logica, zonder onmiddellijk tot een oplossing te leiden → resulteert in switch naar daadwerkelijke systeem-2-verwerking
  • Volgens klassieke seriële model resulteert signaleren conflict erin dat intuïtieve systeem-1-oplossing geverifieerd w door deliberatieve systeem-2-beredenering
  • Volgens parallelle model vinden intuïtieve en deliberatieve redenering gelijktijdig plaats Volgens logische-intuïtie model is er aanvankelijk sprake van twee intuïtieve redeneerprocessen, waarvan de ene heuristisch en de ander op basis van logische intuïties.
  • Deze twee processen worden volgens het model gevolgd door een deliberatief redeneerproces
45
Q

Wat is formeel redeneren?

A

= selectieve activatie van hersenen door taakvereisten

46
Q

Geef de stadia van hersenprocessen en formeel redeneren.

A
  • Verwerking premissen (temporo-occipitaal)
  • Integratie van premissen (prefrontaal)
  • Validatie van de oplossing (pariëntaal en frontaal)
47
Q

Geef de individuele verschillen van hersenprocessen en formeel redeneren.

A

**= aanzienlijke individuele verschillen in redeneervaardigheid
* Verschil in strategie
* Gevoeligheid voor vorm van het probleem
* Gebruik van heuristiek

48
Q

Wat is informeel redeneren?

A

= waarbij kennis en ervaring wel een belangrijke rol spelen, waarbij we meestal ernaar streven op overtuigende wijze een argument te maken ten gunste van een specifieke positie
* Heeft weinig te maken met formele logica
* Kennis en ervaring spelen een belangrijke rol
* Iemand overtuigen van een bepaalde positie
* Eerder Bayesiaans dan Binair = aan de waarheid van een argument kan een bepaalde waarschijnlijkheid worden toegekend en deze subjectieve waarschijnlijkheid kan veranderen op basis van nieuwe argumenten

49
Q

Geef de verschillen tussen formeel en informeel redeneren.

A
50
Q

Geef de overeenkomsten tussen formeel en informeel redeneren.

A
  • Ook bij formele redeneringen soms laten leiden door achtergrondkennis, wat resulteert in de geloofwaardigheidsbias
  • Vaardigheden om drogredenen (bv argument irrelevantie; slippery-slopeargument) te herkennen is sterk gecorreleerd met deductieve redeneervaardigheden
51
Q

Geef de motivatie van hersenprocessen en formeel redeneren.

A
  • Iemand willen overtuigen vaak belangrijker dan correcte oplossing vinden = waarde spelen hierbij een rol
  • Gemotiveerde inferentie = beoordelingsvermogen vervormen vanwege onderliggende persoonlijke doelen
  • Myside bias = niet afhankelijk van vaardigheden om systeem 2 in te zetten
52
Q

Geef de waarschijnlijkheid van hersenprocessen en formeel redeneren.

A
  • Informele redeneringen volgens Bayesiaanse principes
  • Onderscheid valide argumenten en drogredenen is minder éénduidig
  • Volgens bayesiaanse benadering is de overtuigingskracht van een argument eerder een functie van de sterkte ervan → ieder argument classificeren in termen van de overtuigingskracht en de mate waarin een argument een negatieve uitkomst impliceert
53
Q

Zijn mensen rationeel?

A

Het gegeven dat onze rationaliteit beperkt is, heeft tot talloze debatten geleid:
* Meeste van ons presteren redelijk goed in dagelijkse leven, maar falen direct wanneer de meest basale eigenschappen van onze rationaliteit in het laboratorium wordt getest ➔ verklaring?
* Realiseren dat functioneren in dagelijkse leven veel minder rationeel is dan we denken
* Prestaties in labo minder slecht dan studies in dit boek suggereren
* Misvatting om gebruik van heuristieken als fout te beschouwen (in praktijk wel snel en zonder teveel cognitieve inspanning oplossingen kunnen vinden zo)
* Prestatie labo-taak vaak laag omdat niet direct duidelijk is welke informatie belangrijk is
* Fouten die op veel redeneerproblemen worden gemaakt benadrukken gekunsteldheid van het probleem (weinig situaties die echt vergelijkbaar zijn in dagelijkse leven) → Maar menselijke rationaliteit weldegelijk gelimiteerdn

Klassieke logica geen goede toetssteen voor menselijke rationaliteit maar wel indicaties voor limitaties in rationaliteit

54
Q

Wat is het dunning-kruger effect?

A
  • Belangrijke reden dat mensen slecht presteren op complexe taken is omdat juist mensen die slecht presteren, geen inzicht hebben in het feit dat ze slecht presteren = Dunning-Krugereffect. “Hoe zij die incompetent zijn, geen inzicht hebben in hun incompetentie”
  • Verklaring: vaardigheid correctheid van een antwoord te verifiëren, vereist vaak juist dezelfde kennis die nodig is om het probleem op te lossen
55
Q

Wat is rationaliteit?

A
  • Te herleiden tot klassieke logica? Nee!
    o Beter gepresenteerd als waarschijnlijkheden
    o Onze werkelijkheid is doorwrocht van onzekerheden en kansen
  • A-prioriopvattingen kunnen veranderen op basis van nieuwe informatie
  • Menselijke beperkingen vooral gerelateerd aan beperkte capaciteit