Hoofdstuk 15: Het alledaagse geheugen Flashcards

1
Q

Geef enkele aspecten die behoren tot het alledaagse geheugen

A
  • Autobiografisch geheugen en het zelf
  • Ooggetuigenissen
  • Prospectief geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het autobiografisch geheugen en het zelf uit.

A
  • Accumulatie van herinneringen gedurende onze levensloop
  • Ophaling en reconstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het prospectief geheugen?

A

Geheugen dat we gebruiken om te herinneren dat we in de toekomst nog iets moeten doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de verschillende benaderingen voor geheugen onderzoek.

A

Traditionele benadering
- Geheugencapaciteit
- Arbitrait stimulusmateriaal
- Intentioneel
- Aantal items onthouden
- Lengte van de retentie
- Accuratesse

Alledaagse-geheugenbenadering
- Relevantie van de herinnering
- Personlijk reevant materiaal
- Incidentieel
- Vervorming/relevantie
- Fit tussen herinneringen en actuele gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de onderzoeken naar de kneedbaarheid van ons langetermijngeheugen

A

Marsh et al.:onderzochten de accuratesse waarmee studenten aan elkaar doorvertellen. Aanzienlijke
vervormingen in verhalen bij doorvertellen, wijze waarop verhalen doorverteld waren beïnvloede de herinnering
- Focus lag op emotie of feiten: selectieve vervorming
- Vervorming van een herinnering aan een emotie ten gevolge van het al dan niet doorvertellen van een herinnering

Studie naar herinneringen aan emoties: : proefpersonen kregen gewelddadig videofragment te zien. De
groep die over zijn emoties moest spreken had gemiddeld een betere herinnering aan de ervan ervaren emotie. Liet echter ook een grotere vervorming zien van zijn herinnering aan de letterlijk gebeurtenis.

Studie Dudukovic: vroeger aan proefpersonen om een verhaal te lezen en het vervolgens drie keer door te vertellen —> ofwel zo accuraat mogelijk of zo onderhoudend mogelijk.
- Proefpersonen die het verhaal zo accuraat mogelijk moesten navertellen herinnerder zich meer details dan degene die het zo onderhoudend mogelijk moesten navertellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke onderzoeksmethode wordt gebruikt voor het alledaagse geheugen?
Wie deed zo onderzoek?

A

Dagboekstudies

Willem Albert: heeft op gestructureerde wijze ervaringen vastgelegd aan de half van 4 vooraf gedefinieerde criteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de 4 criteria voor dagboekstudies

A
  1. Wat de gebeurtenis was
  2. Wie betrokken was
  3. Waar de ervaring plaatsvond
  4. Wanneer de ervaring plaatsvond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef het verdere verloop van dagboekstudies.
Geef de resultaten.

A

Herinneringen werden later gecued op basis van een combinatie van verschillende critea —>
resultaten
- Wat-cues waren het meest effectief om een herinnering naar boven te halen
- Waar > Wie > Wanneer
- Hoe houder de herinnering, hoe moeilijker het werd om die weer op te halen; maar 3 cues werd in 50% van de gevallen herinnerd
- De emotionele intensiteit van de gebeurtenis correleert met de kans om ze weer succesvol te herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de beperkingen van dagboekstudies

A
  • Beperkt bruikbaar om de ontwikkeling van generieke gebeurtenissen (vaak langer dan een dag dure) te bestuderen.
  • Grotere thema’s in ons leven overspannen langere periodes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat omvat het autobiografisch geheugen?

A

Het volledige spectrum van persoonlijke herinneringen samengesteld uit episodische herinneringen.
Ook gerelateerd aan vriendschappen, carrière en levensfasen als thematieken. Dit autobiografisch
geheugen is belangrijk voor de ontwikkeling van onze identiteit en zelfbeeld.

Het zelf-geheugensysteem verdeelt zich in 2 subsystemen.

Er zijn 2 manieren om deze herinneringen op te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de 2 subsystemen van het zelf-geheugen.

A

1. Autobiografische kennis database : bestaat uit informatie die op drie verschillende niveaus geclassificeerd kan worden
- Niveau 1 : periodes die in onze levensloop omvat; periodes die gedefinieerd worden door langdurig aanhoudende situaties
- Niveau 2 : herhaalde gebeurtenissen of grotere opzichzelfstaande gebeurtenissen
- Niveau 3 : gebeurtenisspecifieke kennis

2. Het werkende zelf
- Zorgt ervoor dat alle individuele herinneringen worden gegroepeerd en bijdragen aan hoe je in de wereld staat
- De individuele herinneringen worden gegroepeerd in verschillende thema’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 manieren zijn er om herinneringen uit het autobiografisch geheugen op te halen?

A

Generatieve ophaling: een reeks cues die op een generatieve wijze een herinnering ophalen
Directe ophaling: één cue die een herinnering kan opbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke aspecten horen nog bij het autobiografische geheugen?

A
  • Reukzin en geheugen
  • Flashbulb herinneringen
  • Herinneringen en levensloop
  • Reminiscentiebult
  • De neurale basis van het autobiografische geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de samenhang tussen reukzin en geheugen.

A

Het proust fenomeen: kracht waarmee geuren in staat zijn om herinneringen op te roepen
Onderzoek Mayor et al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef het onderzoek van Mayor et al naar Het proust fenomeen en reukzin bij het geheugen.

A

Mayor et al : vonden dat geurcues bijzonder effectief waren in het oproepen van autobiografische herinneringen zowel jongeren als ouderen : met geurcues konden beide groepen ongeveer twee keer zoveel autobiografische herinneringen rapporteren dan zonder.

Herinneringen die door cues werden getriggered kwamen vaak uit de periode waar de proegpersoon 6-10 jaar oud waren (deze herinneringen waren ouder dan die die door verbale cues werden getriggered)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de mogelijke verklaringen voor het Proust Fenomeen volgens het onderzoek door Mayor et al.

A
  • Geur- en smaakinformatie mer elkaar wordt geïntegreerd in de orbitofrontale cortex, wat kan bijdragen aan de formatie van sterke autobiogragische herinneringen - -
  • We hebben messtal weinig geut gerelateerde autobiografische herinneringen, waardoor de herinnering die er zijn veel distinctiever zijn dat die in andere modaliteit
  • Geur herinneringen zijn minder goed in woorden te omschrijven, waardoor ze minder aan interferentie onderhevig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn Flashbulb memories?

A

Zeer levendige herinneringen aan dramatische, publieke gebeurtenissen – flitslicht herinnering. Het is iets robuust – je weet wat er die dag is gebeurt, waar je was, met wie je was,…

Brown & Kulik spreken voor het eerst over deze herinneringen en dat deze sterk in ons brein blijven
zitten.
- Twee mechanismen die belangrijk zijn voor het vastzitten van deze memories: verrassing en potentiële consequenties voor het individu

De formatie van een flashbulb memory is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder emotionele betrokkenheid van iemand. Deze factoren spelen in principe echter een rol bij de formatie van iedere persoonlijke herinnering

We doen vaak aan zelfherinnering van deze herinneringen. Maar de media doet dit ook door op verschillende kanalen op verschillende momenten op een dag hetzelfde nieuws te laten zien. Deze herinneringen zijn levendig, maar wel gevoelig voor vervorming: ze zijn niet zo nauwkeurig als we dachten, alleen de levendigheid aan de herinnering blijft nauwkeurig.

De levendigheid van een flashbulb memory blijft hoog, terwijl die van normale dagelijkse herinneringen na verloop van tijd afneemt. De uniekheid van deze memory draagt ook toe tot de levendigheid, maar niet noodzakelijk het accuraat herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef de samenhang tussen herinnering en levensloop uit.

A

Autobiografische herinneringen net evenredig verdeeld over ons leven
- Kinderamnesie
- Remniscentiebult

Verschillende mogelijke oorzaken

19
Q

Wat is kinderamnesie?

A

in de vroegste kindertijd herinneringen we eigenlijk geen herinneringen
- Vroegste herinneringen dateren van 3e-4e levensjaar.

20
Q

Geef enkele oorzaken en verklaringen voor kinderamnesie

A
  • Een onvolgroeid brein
  • Repressie
  • Het cognitieve zelf
  • Sociaal-culturele ontwikkeling
  • Twee-stadiatheorie
  • Neurogenesis
21
Q

Wat is het effect van een onvolgroeid brein op kinderamnesie?

A

Het feit dat de hippocampus nog niet volgroeid is, zou dus kunnen verklaren waarom we onze eerste levensjaren geen herinneringen kunnen opslaan.

22
Q

Wat is het effect van Repressie op kinderamnesie?

A

Freud : kinderamnesie zou het gevolg zijn van de repressie van bedreigende gedachten die naar het onbewuste worden verbannen en bij gevolg minder schadelijke herinneringen getransformeerd zouden worden ( = screen memories)

Probleem met dit idee
- Niet falsifeerbaar
- Het kan niet verklaren waarom we als volwassene ook geen positieve of neutrale gebeurtenissen uit onze jeugd kunnen herinneren

23
Q

Hoe verklaart het cognitieve zelf kinderamnesie?

A

Kinderen kunnen pas autobiografisch herinneringen vormen nadat ze hun zelfbeeld ontwikkeld is

24
Q

Wat is het effect van Sociaal-culturele ontwikkeling op kinderamnesie?

A

Taal is belangrijk omdat het een middel is om onze autobiografische herinneringen over te dragen
Hoe vaak een moeder een herinnering ophaalt zou ook een invloed hebben in hoeveel toegang we
hebben tot vroegere herinneringen

25
Q

Wat zegt de Twee-stadiatheorie over kinderamnesie?

A

Absolute amnesie (voor de eerste twee levensjaren) komt overeen met de ontwikkeling van het cognitieve zelf

Graduele amnesie (voor de resteren periode tot zesde levensjaar) hangt samen met de ontwikkeling van taalvaardigheid

26
Q

Wat is Neurogenesis en wat is het effect op kinderamnesie?

A

De continue formatie van nieuwe neuronen in de hippocampus zou kunnen verklaren waarom jonge kinderen aanvankelijk wel autobiografische herinneringen kunnen opslaan, maar die later weer kwijt raken

27
Q

Wat is Reminiscentiebult?

A

Een aanzienlijk deel van de herinneringen komen uit de periode tussen de 10 en 30 jaar

=> Verklaard door het levensscript

28
Q

Wat wordt bedoeld met het levensscript?

A

Het levensscript omdat de essentiële stadia die we in ons leven verwachten te doorlopen, gegeven de cultuur waarin we leven. Het geeft structuur aan ons levensverhaal.

De structuur die het levensscript biedt en de uniekheid van de herinneringen die bij het begin van een nieuwe levensfase horen, zorgen ervoor dat deze herinneringen gemakkelijker boven te halen zijn

De reminiscentiebult zou vooral positieve, spontane herinneringen gevonden worden, omdat het
ophalen van deze herinneringen vooral gefaciliteerd zou worden door dit levensscript

Negatieve herinneringen zijn meer evenredig verdeeld over het leven.

29
Q

Geef de De neurale basis van het autobiografische geheugen

A

Autobiografische ophaling op basis van het zoeken naar gecontroleerde verwerking met daarbij generatieve ophaling en laterale prefrontale cortex. Ook zien we zelfreferentiële processen naar voor komen, hier gaat het dan vooral om het checken of herinneringen gerelateerd zijn aan de zelf maar ook de mediale prefrontale context komt hier aan te pas. Recollectie wordt ook toegepast in functie met de hippocampus. De emotionele verwerking zorgt dan weer voor een link tussen herinneringen en emoties. De visuele inbeelding wordt gebruikt voor het inbeelden en heractiveren van eigen inbeelding. En de monitoring op accuratesse wordt dan weer gedaan door de ventrolaterale prefrontale cortex.

=> Het model van Cabeza en St-Jacques

30
Q

Geef het model van Cabeza en St-Jacques

A

Beschrijven een theoretisch raamwerk dat de neurobiologische basis voor autobiografische herinneringen beschrijf —> bestaat uit zes processen:
1. Zoeken en gecontroleerde verwerking
2. Zelfreferentiële processen
3. Recollectie
4. Emotionele verwerking
5. Visuele inbeelding
6. Monitoring op accuratheid

31
Q

Geef De latere uitbereiding van het model van Cabeza en St-Jaques door St. Jacques et al.

A

Model voor generatieve ophaling. En bekijkt 4 specifieke
netwerken
1. Fronoparëtaal = constructie en controleren van zoekproces
2. Cingula-operculair = constructie van de herinnering
3. Mediaal prefrontaal = contrueren van de herinnering en eloboratie
4. Mediaal temporaal = bewuste verwerking van de herinnering

32
Q

Waarom zijn ooggetuigeverklaringen vaak bijzonder onbetrouwbaar?

A
  • Aandachtsbeperkingen
  • Valse herinneringen
  • Confirmatiebias/inpassing in cognitieve schema’s
  • Beïnvloeding door de ondervrager
  • Beïnvloeding door de situatie

Bronverwarring tegenover twee verhalen (gelijkaardig of verschillend) bij suggestieve bevraging.

Schema relevantie info gaan we beter herinneren dan schema irrelevante informatie en de ambigue informatie gaan we als consistent met het schema interpreteren

33
Q

Wat is het Wapenfocuseffect bij verwachting en bedreiging?

A

= mensen gaan geen rekening houden met het feit dat er een wapen is maar meer de context waarbinnen het wapen zich bevindt. In de straat gaat men heel anders reageren op een wapen dan in een shootingrange. Dit is in sterke mate gedreven door de verwachting.

We gaan ook bij bepaalde personen meer wapen focus hebben dan bij anderen. Ook de plaatsen waar
mensen een wapen verwachten is belangrijk om in rekening te brengen.

Stress en angst hebben dus over het algemeen een negatief effect op onze geheugenprestatie.

34
Q

Wat zijn de Problemen bij identificatie van daders bij line-ups?

A
  • Line-ups: Beperkte identificatie en vals alarms
  • Onterechte herkenning van onschuldige omstander
  • Het andere ras effect
  • Slechte herkenning onbekende personen
  • Jenkins et al. (2011): Britse proefpersonen en bekende Nederlander
  • Ooggetuigen van ouderen zijn minder betrouwbaar dan die van jongeren.

Onderzoek Dodson en kreugen

35
Q

Geef het onderzoek naar Dodson en Kreugen naar line-ups.

A

vertoonden videofragmenten aan jongere en oudere proefpersonen. Het onderzoek was zo opgesteld dat vragen moesten beantwoord worden op basis van suggestieve en misleidende vragenlijst.
- Ouderen rapporteerden meer false memories en waren overtuigd van hun gelijk.

**Herkenning en bekendheid **
We zijn minder goed in het herkenning van onbekende gezichten dan van bekende gezichten. (Onderzoek met 2 bekende Nederlanders. Proefpersonen dachten dat het 7 verschillende personen waren terwijl het er in feite maar 2 waren. Foto’s van één individu kan dusdanig variëren, waardoor het bijzonder moeilijk is om een persoon te identificeren op basis van enkele foto’s)
- Oplossing : informatie uit verschillende foto’s zou gecombineerd moeten worden om op deze manier een gemiddeld gezicht te creëren

36
Q

Geef de 2 onderozken naar False memories.

A

Loftus, Coan en Pickrell
Lost in the mall experiment: laten geloven dat iemand verloren is gelopen in ‘the mall’ terwijl dit nooit
gebeurt is. Op die manier implanteren we herinneringen in iemand hoofd die nooit gebeurt zijn maar
deze persoon gelooft het wel.

Roediger en Mcdermott
Ook de associatie van woorden zorgt ervoor dat we andere woorden vals gaan herinneren.
Proefpersonen kregen lijst met woorden (rest, bed, awake), de proefpersonen gingen vervolgens vrij
herinneren en herinnerden zich het woord (sleep) terwijl dit niet aanwezig was in de lijst)

De spontane herinneringstest faciliteert de consolidatie van het ten onrechte herinnerde woord,
waardoor een false memorie ontstaat.

37
Q

Waarom zijn false memories belangrijk in rechtspraak?

A

Belangrijke rechtspreek toont aan dat mensen ook misdaden kunnen herinneren die nooit gebeurt zijn dit is vooral makkelijk bij jongeren. En dat repressie ook therapeutische wanpraktijken mogelijks zijn.

Ook mensen met een superieur autobiogragisch geheugen zijn gevoelig voor false memories.
Misinformatieprocedure – bv 9/11 mensen meenden een video gezien te hebben van het eerste vliegtuig maar dit kan niet want op dat moment waren er nog geen video’s van het eerste vliegtuig, wel van het tweede vliegtuig.

38
Q

Geef het schema van het prospectieve geheugen.

39
Q

Welke processen zijn betrokken bij het prospectief geheugen?

A
  • Formatie van intentie
  • Retentie-interval

Relevante cues kunnen op 2 verschillende manieren uit het geheugen worden gehaald

40
Q

Wat is de formatie van intentie?

A

= deze intentie wordt gelinkt aan specifieke cues

41
Q

Wat is het retentie-interval?

A

= tijdsperiode tussen de formatie van de intentie en het moment van de uitvoering
- Tijdens deze periode wordt de omgeving gecheckt op cues die kunnen resulteren in de uitvoering van de intentie
- Wanneer relevante cues worden gedetecteerd, resulteert dat in de initiatie van de corresponderen intentie

42
Q

Op welke 2 manieren kunne relevante cues uit het geheugen worden gehaald?

A

Time-based : wanneer een actie op een specifiek tijdsstip moet worden uitgevoerd
- Monitoring neemt sterk toe naarmate het moment nadert waarop de taak moet worden
uitgevoerd

Event-based : wanneer een specifieke actie moet worden uitgevoerd als de juiste
omstandigheden zich voordoen
- Proefpersonen blijven met een relatief constante frequentie hun omgeving monitoren op
relevante cues

43
Q

Geef het hyperthymisch sundorrm