Hoofdstuk 13 en 14 van week 4 Flashcards

1
Q

wat houd zenuwinzinking in

A

betekent lijden aan zware depressie en mogelijke combinatie met angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke vereiste zijn er om een depressieve stoornis van het type major depressive disorder (3)

A
  • aanwezigheid van ten minste twee weken depressief zijn
  • verlies van plezier in alle activiteiten
  • verminderd functioneren in dagelijkse bezigheden zoals werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoelang duurt tenminste een angststoornis

A

6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

agorafobie

A

angst om van huis weg te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke twee geheugensystemen zijn verantwoordelijk voor posttraumatische flashbacks

A
  • verbale systeem
  • automatisch systeem: trigger door situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke groepen geestelijke stoornis categorieën zijn er(3)

A
  • internaliserende stoornis (depressie)
  • externaliserende stoornis (antisociaal)
  • denkstoornis (psychose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

polygene effecten

A

invloeden van groepen genen die elk slechts een kleine invloed hebben op een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke stoornissen lijken elkaar te voorspellen

A

depressie en angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat voor gebeurtenissen zijn vooral geassocieerd met depressie

A

niet controlbare gebeurtenissen die hoog worden gewaardeed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar hebben mensen met neuroticisme een verhoogde kans op

A

blootstelling aan moeilijke levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

evolutionair stabiele strategie

A

het snel-leven syndroom is adaptief in een tijd van verandering en verstoring. Maar in een stabiele tijd zijn de genen van de langzamere levensstijl beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke drie componenten van zelfcompassie heb je

A
  • vermogen om eigen falen te accepteren
  • jezelf zien als een deel van de mensheid
  • vermogen om pijn en lijden met kalmte te accepteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarvoor is zelfcompassie een buffer

A

tegen depressie en angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stressensibilisatie of aanwakkering (stress sensitizatie/kindling

A

het mechanisme waardoor we kwetsbaarder worden voor depressie na de ervaren episodes omdat het normaal word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

negatieve vooringenomenheid van depressie

A

de neiging om herinneringen op te halen aan verlies waardoor je stemming verlaagd en verlengen de depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ruminatie

A

piekeren over symptomen van verdriet (herkauwen). Dit verlengt de niveaus van een lagere stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

twee aspecten die prominent aanwezig zijn bij mensen die lijden aan een depressie:

A
  • aandacht: focus op gebeurtenissen die negatieve emoties veroorzaken
  • rumineren: herkauwen
18
Q

externaliserende of internaliserende stoornis psychopathie?

A

externaliserende

19
Q

op welke levensfase word crimineel gedrag voorspelt bij psychopaten

A

psychopathie begint jong en crimineel gedrag word voorspelt in de volwassen leeftijd

20
Q

bij welk geslacht komt schizofrenie vaker voor

A

vrouwen

21
Q

lager volume in anterior cingulate cortex(focussen op negatieve levens
gebeurtenissen) ,prefrontale cortex(emotie regulatie), orbitofrontale cortex (beloningen),
hippocampus, hyperactivatie van de amygdala waardoor er een veel sterkere negatieve
appraisal is van een gebeurtenis.
(welke stoornis

A

depressie

22
Q

Disfunctie in de amygdala en prefrontale cortex, die de emotionele significantie van stimuli bijhoud. Ook moeite met situaties beoordelen op emotionele significantie, en emotieregulatie. (welke stoornis)

A

psychopathie

23
Q

Hele grote genetische invloed en kan zonder tegenslag ontstaan
Gekenmerkt door minder emoties uiten in gedrag en minder bijwonen van emotionele
gebeurtenissen. (welke stoornis)

A

schizofrenie

24
Q

wat houd de uitgedrukte emotie bij familieleden in bij patiënt met schizofrenie

A

Familieleden met een hoge expressie hebben de neiging om de patiënt de schuld te geven van de negatieve gebeurtenissen en familieleden met een lage expressie zich meer richten op positieve gebeurtenissen. Dit zorgt ook voor minder terugval

25
Q

psychoneuro-immunologie

A

de studie van de effecten van stressoren op het immuunsysteem.

26
Q

wat is waar over afname of toename van geluk, angst en verdriet en levenstevredenheid tijdens werkloos zijn

A

afname van geluk in het eerste jaar
toename van angst en verdriet in het eerste jaar levenstevredenheid afname blijft ook na het eerste jaar

27
Q

wat voor bijdrage heeft genetisch instelpunt zoals temperament en persoonlijkheid op geluk

A

ongeveer 50 %, meeste mensen keren terug naar hun erfelijke basisniveau

28
Q

wat voor bijdrage heeft indirect langetermijn elementen zoals cultuur, sociale klasse en politiek op geluk

A

ongeveer 10 % mensen passen zich aan de omstandigheden aan waardoor deze invloeden minder belangrijk worden.

29
Q

wat voor bijdrage heeft intentionele activiteit zoals de praktijken en denkpatronen waaruit blijkt hoe mensen hun leven organiseren met familie, vrienden en werk, op geluk

A

ongeveer 40%, dit kan je zien aan dankbaarheid en vriendelijkheid tonen, mindfullness zoeken

30
Q

5 specifieke bijdragen aan een betekenisvol leven

A
  • coöperatie: bijdragen aan gemeenschap, familie. Samenwerken
  • geluk: positieve emoties
  • verwantschap: liefde, vrienden, familie
  • tevredenheid: competentie en identiteit
  • welzijn: mentale gezondheid
31
Q

verschil once-born en twice-born (james onderzoek)

A

once-born zijn mensen die positief in het leven staan. twice-born hebben het gevoel dat ze er niet bij horen, staan negatief in het leven

32
Q

psychoanalyse, wat is het, is het effectief? en de kritiek ervan

A

gaat diep in het verleden en het onbewuste in.
Het is effectief voor langere sessies.
Kritiek: kosten en de duur

33
Q

rogeriaanse counseling

A

empathische ondersteuning, gaat in op zelfactualisatie en groei.

34
Q

cognitieve gedragstherapie

A

praktisch en probleemgericht gefocust op huidige gedachten en gedragspatronen

35
Q

mentaliserende therapie (psychoanalyse)

A

therapie voor borderline stoornis. Gericht om empathie te ontwikkelen

36
Q

dialectische gedragstherapie (cognitieve gedragstherapie)

A

voor borderline patiënten en richt zich op suïcidaal en zelfverwonding.

37
Q

is cognitieve gedragstherapie effectief

A

ja vooral korte periodes van therapie. Vooral bij depressie en angst

38
Q

emotiegerichte therapie

A

gericht op emotionele verwerking en in gevoelens. Doet het goed op lange termijn

39
Q

verschil oosterse meditatie en westerse meditatie

A

oosterse focust op acceptatie door niet te oordelen en westerse focust op waar je mee bezig bent en wat je waarneemt

40
Q

narrativiteit

A

emoties in verhalende vorm weer geven. Onze emoties bespreken met iemand of over na denken