Hoofdstuk 13: De Beschrijvende Onderzoeksstrategie Flashcards

1
Q

Beschrijvend onderzoek

A

Beschrijvend onderzoek onderzoekt een variabele of een set variabelen meestal zoals ze natuurlijk
voorkomen. Deze strategie onderzoekt geen relaties tussen variabelen, enkel de beschrijving van
individuele variabelen. Het doel is om een enkele variabele te beschrijven of om aparte
beschrijvingen voor elke variabele te verkrijgen wanneer er meerdere variabelen een rol spelen. Dit
onderzoek is zeer handig als voorbereidend onderzoek en in op zichzelf. De eerste stap in het
begrijpen van een nieuw fenomeen is om wat ideeën van de variabele, zoals die natuurlijk voorkomt
te verkrijgen. Ook kunnen de resultaten van beschrijvend onderzoek ons helpen om interessant,
natuurlijk voorkomend gedrag vast te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

observationeel onderzoeksdesign

A

In het observationeel onderzoeksdesign = observeert en noteert de onderzoeker systematisch het
gedrag van individuen om hun gedrag te beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gedragsobservatie

A

Het gedragsobservatieproces houdt de directe observatie en systematische notering van
gedragingen in, meestal wanneer de gedragingen voorkomen in een natuurlijke setting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gedragsobservatie meettechniek introduceert echter twee speciale meetproblemen:

A
  1. Het roept de vraag op over vraagkarakteristieken en reactiviteit.
  2. Het feit dat de metingen deels gebaseerd zijn op een subjectief oordeel roept de vraag op
    over betrouwbaarheid. Zouden twee verschillende voorvallen van hetzelfde gedrag op
    dezelfde manier beoordeeld worden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De frequentiemethode

A

De frequentiemethode omvat het tellen van het aantal keer dat een specifiek gedrag
voorkomt tijdens een fixed-time observatieperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De duurmethode

A

De duurmethode omvat het noteren van hoeveel tijd een individu spendeert aan een
specifiek gedrag tijdens een fixed-time observatieperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De intervalmethode

A

De intervalmethode omvat het verdelen van de observatieperiode in een reeks intervallen
en dan noteren of een specifiek gedrag tijdens elk interval voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sampling observaties

A

Wanneer een observeerder geconfronteerd wordt met een complexe situatie, kan het onmogelijk
zijn om gelijktijdig veel verschillende individuen te observeren en veel verschillende gedragingen te
noteren. Een oplossing is om de situatie op te nemen zodat de scene herhaaldelijk kan afgespeeld
worden om observaties te verzamelen. Een tweede oplossing is om een steekproef van de potentiële
observeerders te nemen in plaats van proberen alles te observeren en noteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tijdsampling

A

Tijdsampling omvat het observeren van één interval en dan pauzeren tijdens het volgende
interval om alle observaties te noteren. De volgorde van observeer-noteer-observeer-noteer
wordt gecontinueerd doorheen de reeks intervallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eventsampling

A

Eventsampling omvat het identificeren van een specifieke gebeurtenis of gedraging om te
observeren en noteren tijdens het eerste interval, dan het verplaatsen van de aandacht naar
een andere gebeurtenis of gedraging tijdens de tweede interval enzoverder voor de gehele
reeks intervallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Individusampling

A

Individusampling omvat het identificeren van een participant om te observeren tijdens het
eerste interval, dan het verplaatsen van de aandacht naar een ander individu tijdens de
tweede interval enzoverder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het samplingproces bestaat dan uit een van de volgende drie procedures:

A
  1. Tijdsampling
  2. Eventsampling
  3. Individusampling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inhoudsanalyse

A

het gebruiken van de gedragsobservatietechnieken om het voorvallen van
specifieke gebeurtenissen in literatuur, films, televisieprogramma’s of gelijkaardige media te meten
die replica’s van gedragingen voorstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Archiefonderzoek

A

het kijken naar historische archieven om gedragingen of gebeurtenissen die voorvielen in het verleden te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Om te verzekeren dat de metingen objectief en betrouwbaar zijn, volgen de processen van
inhoudsanalyse en archiefonderzoek dezelfde regels die gebruikt worden voor gedragsobservatie.
Specifiek omvat het meetproces de volgende stappen:

A
  1. Gedragscategorieën vaststellen om exact te bepalen welke gebeurtenissen zijn inbegrepen
    in elke categorie die gemeten worden.
  2. De frequentiemethode, de duurmethode of de intervalmethode gebruiken om een
    numerieke score voor elke gedragscategorie te verkrijgen.
  3. Meerdere observeerders gebruiken voor tenminste een deel van het meetproces om een
    meting van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te verkrijgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Naturalistische observatie

A

In naturalistische observatie of niet-participerende observatie observeert een onderzoeker gedrag
zo niet opdringerig mogelijk in een natuurlijke setting.

17
Q

voordeel van Naturalistische observatie

A

Naturalistische observatie is vooral handig om inzicht te krijgen in real-world gedrag. De resultaten
van studies met natuurlijke observatie hebben ook een hoge mate van externe validiteit omdat het
gedrag wordt onderzocht in real-world settings in tegenstelling tot labo’s. Verder is naturalistische
observatie handig om gedragingen te onderzoeken die, om praktische of ethische redenen, niet
gemanipuleerd kunnen worden door de onderzoeker.

18
Q

Een nadeel van naturalistische observatie

A

Een nadeel van naturalistische observatie is de tijd die nodig is om dit type onderzoek uit te voeren.
Een tweede probleem met naturalistische observatie is dat de observeerder moet oppassen om het
gedrag dat geobserveerd wordt niet te verstoren of beïnvloeden want het doel is om natuurlijk
gedrag te observeren.

19
Q

participerende observatie

A

In participerende observatie engageert de onderzoeker zich in dezelfde activiteiten als de mensen die
geobserveerd worden zodat hun gedrag kan geobserveerd en genoteerd worden.
Vb. Rosenhan Experiment: ‘On being sane in insane places’.

20
Q

Bedrieglijke observatie, of gestructureerde observatie

A

de observatie van gedrag in settings die specifiek opgezet zijn om het voorkomen van specifieke gedragingen te vergemakkelijken.
Vb. Piaget’s cognitieve experimenten met kinderen

21
Q

Een extreem voordeel van observationeel onderzoek

A

is dat het werkelijk gedrag observeert (hoge externe validiteit)! Daarnaast is observationeel onderzoek ook erg flexibel, onderzoekers kunnen nl. een uitgebreide observatie van antecedenten, gedragingen en gevolgen van het gedrag uitvoeren, terwijl andere onderzoeken een enkel afzonderlijk gedrag bestuderen.

22
Q

Een probleem met observationeel onderzoek

A

gaat over ethiek, het idee dat mensen worden ‘gespioneerd’. Een ander nadeel is dat het gedrag gewoon beschrijft en niet verklaart.

23
Q

survey-onderzoeksopzet

A

een onderzoeksstudie die een enquête gebruikt om een beschrijving van een bepaalde groep individuen te verkrijgen.

24
Q

Openvragen

A

Een open vraag introduceert een onderwerp en staat participanten toe om in hun eigen woorden te
antwoorden

25
Q

Het grootste voordeel van een open vraag

A

is dat het een individu de grootste flexibiliteit toestaat in het kiezen hoe te antwoorden. Maar, dit kan ook een groot nadeel zijn. Bijvoorbeeld:
verschillende participanten kunnen de vraag vanuit een heel ander standpunt benaderen, wat de onderzoeker
achterlaat met antwoorden die onmogelijk te vergelijken of samen te vatten zijn.

26
Q

Gesloten vragen

A

Een gesloten vraag presenteert de participant met een gelimiteerd aantal responsalternatieven.
Zoals een meerkeuzevraag vraagt een gesloten vraag de participant om het beste of meest geschikte
antwoord te selecteren in een reeks keuzes.

27
Q

Schaalvragen

A

Een schaalvraag vereist een participant om te antwoorden door een numerieke waarde te selecteren
op een vooraf bepaalde schaal. De numerieke schaal die met elke vraag gepaard gaat presenteert
meestal een reeks responsalternatieven van zeer positief tot zeer negatief.

28
Q

Een survey opstellen

A
  1. Demografische vragen (zoals leeftijd, geslacht, educatieniveau) moeten aan het einde van
    de enquête geplaatst worden. Deze items worden saai ervaren en je wil niet dat
    participanten stoppen omdat ze zich vervelen bij de eerste paar vragen. Het eerst
    identificeren van demografie kan trouwens invloed hebben op hoe de participant
    enquêtevragen beantwoordt die gerelateerd zijn aan deze variabelen.
  2. Gevoelige vragen of items die schaamte of ongemak kunnen veroorzaken moeten in het
    midden van de enquête geplaatst worden.
  3. Vragen over hetzelfde algemene onderwerp/hetzelfde formaat moeten samen
    gegroepeerd worden (vb. alle schaalvragen samen).
  4. Als participanten de enquête gaan lezen, dan moet het formaat van elke pagina relatief
    simpel en overzichtelijk zijn.
  5. Woordenschat en taalstijl moeten makkelijk te begrijpen zijn voor de participanten.
29
Q

casestudiedesign

A

Het casestudiedesign omvat de dieptestudie en gedetailleerde beschrijving van één enkel individu
(of een heel kleine groep). Een casestudie kan een interventie of behandeling bevatten die is
uitgevoerd door de onderzoeker. Echter, wanneer een casestudie geen behandeling of interventie
bevat, noemt men dit een casegeschiedenis (case history).

30
Q

Applicaties van het Casestudy design

A

Het casestudy design wordt vooral gebruikt in klinische psychologie en gedragswetenschappen. Door
individuele variabelen te benadrukken, kunnen casestudies waardevolle inzichten bieden die de
algemene waarheden uit groepen kunnen aanvullen en uitbreiden. Casestudies kunnen soms ook
direct leiden tot theorieën (zoals bij Piaget die eigen kinderen onderzocht).

31
Q

Zeldzame fenomenen en ongewone klinische cases

A

Casestudies worden vaak uitgevoerd op mensen met een zeldzame aandoening zoals een
persoonlijkheidsstoornis of dissociatieve stoornis. Vb. ‘The three faces of Eve’. Mensen met zeldzame
hersenaandoeningen helpen wetenschappers hersenactiviteit beter te begrijpen. Vb. H.M. wiens
hippocampus verwijderd werd om epileptische aanvallen te stoppen.

32
Q

Casestudies als tegenvoorbeelden

A

Men kan casestudies gebruiken om een uitzondering op de regel aan te tonen.

Vb. studie over cognitieve desensitisatie om fobieën te behandelen, een nieuwe techniek om
mensen ‘wijs te maken’ dat hun fobieën genezen zijn. Maar een follow-up studie heeft aangetoond
dat het echt niet werkt. Mevrouw H. had een spinnenfobie en verklaarde na de behandeling dat er
niets was veranderd.