hfst 5 woorden Flashcards
1
Q
couvert
A
bedekt
2
Q
désigner
A
bedoelen
3
Q
en général
A
in het algemeen
4
Q
entraîner
A
met zich meebrengen
5
Q
faire partie de
A
deel uitmaken van
6
Q
humide
A
vochtig
7
Q
la capitale
A
de hoofdstad
8
Q
la dépression
A
de depressie
9
Q
la perturbation
A
de storing
10
Q
le mauvais temps
A
het slechte weer
11
Q
nuageux
A
bewolkt
12
Q
un orage
A
een storm
13
Q
une averse
A
een hevige bui
14
Q
une éclaire
A
een opklaring
15
Q
arriver à
A
slagen in
16
Q
avoir la pêche
A
in topvorm zijn
17
Q
bafouiller
A
hakkelen
18
Q
bouger
A
bewegen
19
Q
ca fait chaud au coeur
A
het is hartverwarmend
20
Q
empêcher de
A
beletten
21
Q
entretenir
A
onderhouden
22
Q
faciliter
A
vergemakkelijken
23
Q
faire preuve de
A
blijk geven van
24
Q
l’adieu
A
het afscheid
25
la confiance
het vertrouwen
26
la volonté
de wil
27
le chagrin
het verdriet
28
le sourire
de glimlach
29
montrer
laten zien
30
ouvert
open
31
s'échanger
uitwisselen
32
bavard
kletserig
33
commun
gemeen
34
confier
toevertrouwen
35
embellir
mooi maken
36
en vrai
in het echt
37
faire une plaisanterie
een grap maken
38
il vaut mieux
het is beter
39
l'origine
de oorsprong
40
la voix
de stem
41
marcher
lopen
42
prévoir
voorzien
43
ressembler
lijken op
44
rigoler
lol hebben
45
rire
lachen
46
se cacher
zich verstoppen
47
un coup de fil
een telefoongesprek
48
un échange
een uitwisseling
49
un pote
een vriend
50
un tas de
veel
51
à peine
nauwelijks
52
attraper
vangen
53
au bout de
na verloop van
54
avoir envie de
zin hebben om
55
avouer
toegeven
56
bien s'entendre
goed met elkaar vinden
57
craquer
voor elkaar vallen
58
éclater
uiteenbarsten
59
empêcher
verhinderen
60
impérissable
blijvend
61
inséparable
onafscheidelijk
62
la chaleur
de warmte
63
la chasse
de jacht
64
ne m'enchante pas
hier vind ik niets aan
65
papoter
kletsen
66
pleurer
huilen
67
rejoindre
zich voegen bij
68
rigoler
lachen
69
sceller
hier bekrachtigen
70
scotcher
vastplakken
71
se séparer
uit elkaar gaan
72
souder
aan elkaar hechten
73
un coin
een hoek
74
une larme
een traan
75
bang zijn voor
avoir peur de
76
bellen
appeler
77
blijven zitten
redoubler une classe
78
boos worden
se fâcher
79
durven
oser
80
zo
ainsi
81
een handtekening
une signature
82
de mentor
le prof principal
83
het nieuwtje
la nouvelle
84
het rapport
le bulletin
85
een vriendje
un petit
86
gelijk hebben
avoir raison
87
grappig
rigolo
88
liegen
mentir
89
misschien
peut-être
90
ongelijk hebben
avoir tort
91
ontzeggen
priver de
92
overdrijven
exagérer
93
teleurgesteld zijn
être décu
94
troosten
consoler
95
verbergen
cacher
96
verbieden
interdire
97
dat is onverdraaglijk
c'est insupportable
98
ik veronderstel dat
je suppose que
99
kun jij dat voorstellen?
tu t'imagines?
100
maak je geen zorgen
ne t'inquiète pas
101
waarom heeft hij dat gedaan
pourqoi a-t-il fait cela?
102
wat is er aan de hand?
qu'est-ce qu'il y a?
103
wat is er gebeurd?
qu'est-ce qui s'est passé?
104
boos worden
se fâcher
105
de beslissing
la décision
106
de houding
l'attitude
107
de kans
la chance
108
de leeftijd hebben om
avoir l'âge de
109
goed met elkaar kunnen opschieten
s'entendre bien
110
het is nog erger
c'est encore pire
111
het zal goedkomen
ca va s'arranger
112
ik weet niet meer wat ik moet doen
je ne sais plus quoi faire
113
mogen
avoir le droit de
114
onleefbaar
invivable
115
overtuigen
convaincre
116
storen
déranger
117
tegen
contre
118
toch
quand même
119
toestaan
permettre
120
uitleggen
expliquer
121
verbieden
interdire
122
verdrietig maken
rendre triste
123
vertrouwen hebben in
avoir confiance en
124
waarderen
apprécier
125
wanhopig
désespéré
126
weigeren
refuser
127
zo vaak mogelijk
le plus souvent possible
128
accéder à
toegang krijgen tot
129
ample
ruim
130
d'autant plus que
te meer daar
131
dépenser
uitgeven
132
désormais
voortaan
133
entraîner
hier tot gevolg hebben
134
hésiter
aarzelen
135
l'avant-garde
de voorhoede
136
la séduction
de verleiden
137
le fond de teint
de foundation
138
le maquillage
de make up
139
le monde à l'envers
de wereld op z'n kop
140
le soin
de zorg
141
porter
dragen
142
soigné
verzorgd