hfst 4 woorden Flashcards
1
Q
à haute tension
A
hoogspannings
2
Q
arrière
A
achter
3
Q
au cours de
A
tijdens
4
Q
couper
A
doorsnijden
5
Q
freiner
A
remmen
6
Q
grimper
A
klimmen
7
Q
la chasse
A
de jacht
8
Q
la grenade
A
de granaat
9
Q
la lumière
A
het lichtje
10
Q
la pince
A
de tang
11
Q
la roue avant
A
het voorwiel
12
Q
la seconde guerre mondiale
A
de 2e wo
13
Q
la tranquillité
A
de rust
14
Q
le balai
A
de bezem
15
Q
le haut-parleur
A
de luidspreker
16
Q
le marteau
A
de hamer
17
Q
le panneau
A
het bord
18
Q
le sapin
A
de kerstboom
19
Q
les dégâts
A
de schade
20
Q
les démineurs
A
de explosievenopruimingsdienst
21
Q
mortel
A
dodelijk
22
Q
rembourser
A
terugbetalen
23
Q
supporter
A
verdragen
24
Q
sur le coup
A
een lied
25
un chant
een lied
26
un pv
een bekeuring
27
une amemde
een boete
28
une ampoule
een lampje
29
une décharge
een lading
30
à nouveau
opnieuw
31
abattre
neerschieten
32
décorer
versieren
33
en bois
van hout
34
la clé
de sleutel
35
la mairie
het gemeentehuis
36
le vainquer
de winnaar
37
rater
missen
38
répandu
wijd verbrijd
39
se déguisser
zich vermommen
40
un commercant
een winkelier
41
une coutume
een gewoonte
42
un drapeau
een vlag
43
à l'avance
van tevoren
44
choisir
kiezen
45
convenir
passen
46
disposer de
beschikken over
47
l'ambience
de sfeer
48
l'avantage
het voordeel
49
l'aviateur
de piloot
50
l'hôte
de gastheer
51
l'invité
de gast
52
la célebrité
de beroemdheid
53
la lumière
het licht
54
la peau
de huid
55
la soirée
het feest
56
proposer
voorstellen
57
réserver
boeken
58
une autruche
een struisvogel
59
une perruque
een pruik
60
à mains nues
met blote handen
61
arrêter
aanhouden
62
avouer
bekennen
63
blaguer
grapjes maken
64
en cachette
stiekem
65
en verre
van glas
66
fouiller
doorzoeken
67
la foule
de menigte
68
la souris
de muis
69
le consommateur
de consument
70
nier
ontkennen
71
un sachet
een zakje
72
une boîte
een blikje
73
une escalade
een beklimming
74
une poule
een braadplan
75
voler
stelen
76
allereerst
d'abord
77
bovendien
en plus
78
de avond van te voren
la veille
79
de gulden regel
la regle d'or
80
de inhoud
le contenu
81
de oorsprong
l'origine
82
een bewaker
un gardien
83
een gevangenis
une prison
84
een priester
un pretre
85
een spreekbeurt houden
faire un exposé
86
een verliefde
un amoureux
87
er was
il y avait
88
grappig
marrant
89
het gebruik
la coutume
90
het woord geven aan
donner la parole a
91
tegenwoordig
ajourd'hui
92
ten slotte
enfin
93
trouwen
se marier
94
verbieden
interdire
95
vervolgens
puis
96
ik ben het daar niet mee eens
je ne suis pas d'acord
97
ik denk dat
je pense que
98
ik ga jullie iets vertellen over
je vais vous raconter quelque chose sur
99
volgens mij
selon moi
100
wat betekent dat?
qu'est ce-que vous en pensez
101
wat is het onderwerp van je spreekbeurt?
quel est le sujet de ton exposé?
102
een lekker gerecht bereiden
préparer un bon plat
103
de gelegenheid
l'occasion
104
de persoon
le personnage
105
deze maand
ce mois-ci
106
een dier
un animal
107
een goed gerecht
un bon plat
108
een leuke avond
une bonne soirée
109
een paar maanden geleden
il y a quelques mois
110
een voorbeeld
un exemple
111
een voorwerp
un objet
112
grappig
marrant
113
het kostuum
le costume
114
het tegenovergestelde
l'opposé de
115
lievelings
préféré
116
moeten
devoir
117
ook niet slecht
pas mal non plus
118
spelletjes
des jeux
119
uitnodigen
inviter
120
vieren
fêter
121
volop
plein de
122
waarborgen
assurer
123
zich verkleden
se déguisser
124
chausser des skis
ski's onderbinden
125
l'aile
de vleugel
126
l'équilibre
het evenwicht
127
la vague
de golf
128
raide
steil
129
se déplacer
zich verplaatsen
130
tenir la barre
de stang vasthouden
131
tirer
trekken
132
un cerf-volant
een vlieger
133
un saut
een sprong
134
une desecente
een afdaling
135
une pente
een helling
136
accesible
toegankelijk
137
assurer
verzekeren
138
attirer
aantrekken
139
en plein air
in de buitenlucht
140
la prise en charge
basistarief
141
parcouru
afgelegd
142
pédaler
trappen
143
rentable
winstgevend
144
séduire
verleiden