hfst 3 woorden Flashcards
1
Q
abondonner
A
opgeven
2
Q
ancien
A
oud
3
Q
au départ
A
in het begin
4
Q
avoir mal
A
pijn hebben
5
Q
couvrir
A
rennnen
6
Q
coute que coute
A
koste wat kost
7
Q
dur
A
moeilijk
8
Q
féminin
A
vrouwelijk
9
Q
finalement
A
eindelijk
10
Q
jusqu’au bout
A
tot het einde
11
Q
l’endurance
A
het uithoudingsvermogen
12
Q
le désert
A
de woestijn
13
Q
mériter
A
verdienen
14
Q
ne..que
A
slechts
15
Q
participer à
A
meedoen aan
16
Q
peiner
A
zwoegen
17
Q
physique
A
lichamelijk
18
Q
prouver
A
bewijzen
19
Q
s’ennuyer
A
zich vervelen
20
Q
s’entrainer
A
trainen
21
Q
s’occuper de
A
zich bezighouden met
22
Q
se fatiguer
A
vermoeid raken
23
Q
semi
A
half
24
Q
terminer
A
eindigen
25
un équipage
een bemanning
26
un objectif
een doel
27
bricoler
knutselen
28
defler
voorbijtrekken
29
détourner l'attention
de aandacht afleiden
30
étonnant
verbazingwekkend
31
l'entraide
wederzijdse hulp
32
le but
het doel
33
le courage
de moed
34
le sable
het zand
35
se coucher
naar bed gaan
36
se reposer
uitrusten
37
un parcours
celui
38
dépasser
voorbijgaan
39
être témoin de
getuigen zijn van
40
etroit
smal
41
l'assistance
de hulp
42
la conduite
het gedrag
43
la sécurité
de veiligheid
44
le compartement
het gedrag
45
le séjour
het verblijf
46
libérer
vrijmaken
47
remonter
naar boven gaan
48
stationner
stilstaan
49
tomber
vallen
50
incroyable
ongelooflijk
51
lutter
vechten
52
pareil
gelijk
53
poser un probleme
ergens problemen mee hebben
54
progressivement
geleidelijk aan
55
sembler
lijken
56
un bosseur
een harde werker
57
une bonne chose
een goede zaak
58
aanbieden
proposer
59
de conditietraining
la mise en forme
60
de geboortedatum
le lie de naissance
61
de loopband
le tapis de course
62
de spiertraining
la musculation
63
de trainer
l'entraineur
64
een afspraak maken
prendre un rendez-vous
65
fitnissen
faire du fitness
66
het apparaat
l'appareil
67
het vakantiebaantje
le job de vacances
68
ontvangen
accueillir
69
recht hebben op
avoir droit à
70
spellen
epeler
71
verbeteren
améliorer
72
bent u student?
vous êtes étudiant
73
hoe vaak per week
combien de fois par semaine?
74
wat is uw gewicht
quel est votre poids?
75
ik ben 1 meter
je mesure un metre
76
ik ben geboren op..in..
je suis né le..a...
77
ik raad u aan om..
je vous conseille de..
78
ik weeg..kilo
je pese...kilos
79
kunt u mij advies geven?
pourriez-vous m'aider?
80
schikt dat?
ca vous convient?
81
wat is uw lengte?
quelle est votre taille?
82
zou ik uw gegevens mogen hebben?
purrais-je avoir vos coordonnées
83
aanbevelen
recommander
84
aanbieden
proposer
85
aangeven
indiquer
86
aanpassen
adapter
87
aanvullend
complémentaire
88
de folder
le dépliant
89
de gids
le guide
90
de hoogte
l'altitude
91
de informatie
les renseignements
92
de skilessen
les cours de ski
93
de slee
la luge
94
de uitrusting
l'équipement
95
de veiligheid
la sécurité
96
de verhuur
la location
97
de verkoop
la vente
98
garanderen
garantir
99
huren
louer
100
ontdekken
découvrir
101
sturen
envoyer
102
talrijk
nombreux