Examen Woorden Moeilijke Flashcards
1
Q
A evoquer
A
Om op te roepen
2
Q
A inciter
A
Om aan te zetten
3
Q
Elle l’appuie
A
Ze ondersteunt het
4
Q
A propos de
A
Inzake
5
Q
A quoi se rapport
A
Waarnaar verwijst
6
Q
Designer
A
Aanwijzen
7
Q
Augmenter
A
Stijgen
8
Q
Douter
A
Twijfelen
9
Q
Il est question de
A
Er is sprake van
10
Q
Reprocher
A
Verwijten
11
Q
Recemment
A
Onlangs
12
Q
D’autant plus que
A
Des te meer omdat
13
Q
En effet
A
Inderdaad
14
Q
A moins que
A
Mits
15
Q
Puisque
A
Aangezien