Hfst 2 Woorden Flashcards
1
Q
Ailleurs
A
Elders
2
Q
Couvrir
A
Dekken
3
Q
D’autant que
A
Temeer daar
4
Q
Diffuser
A
Uitzenden
5
Q
Drôle
A
Grappig
6
Q
Également
A
Ook
7
Q
Il s’agit de
A
Het gaat om
8
Q
La chaine
A
De zender
9
Q
La vente
A
De verkoop
10
Q
Le journal télévisé
A
Het tv journaal
11
Q
Le métier
A
Het beroep
12
Q
Le quartier
A
De wijk
13
Q
Le réalisateur
A
De regisseur
14
Q
N’avoir aucun sens
A
Geen enkele zin hebben
15
Q
Principal
A
Belangrijkste
16
Q
Public
A
Openbaar
17
Q
Reconnaitre
A
Erkennen
18
Q
S’occuper de
A
Zich bezig houden met
19
Q
Soit…soit
A
Of..of
20
Q
Sous-titré
A
Ondertiteld
21
Q
Supporter
A
Verdragen
22
Q
Traiter
A
Behandelen
23
Q
Comme
A
Omdat
24
Q
Décider de
A
Besluiten om
25
Disparaitre
Verdwijnen
26
Grave
Ernstig
27
Il meurt
Hij sterft
28
Inventer
Verzinnen
29
La bataille
Het gevecht
30
La légitime défense
Het noodweer
31
La troupe de théatre
Het toneelgezelschap
32
Le divertissement
De ontspanning
33
Tranquille
Rustig
34
Un invité
Een gast
35
A travers
Via
36
Appuyer
Drukken op
37
Éviter
Vermijden
38
La barre d’escape
De spatiebalk
39
La casquette
De pet
40
La commande
De besturing
41
La fleche
De pijl
42
La moustache
De snor
43
La salopette
De overall
44
La tortue
De schildpad
45
La touche
Het knopje
46
Le but
Het doel
47
Le gant
De handschoen
48
Le logiciel
De software
49
Le plus célebre
De beroemdste
50
Le pouvoir
De macht
51
Sauter
Springen
52
Sauver
Redden
53
Se baisser
Bukken
54
Surmonter
Overwinnenn
55
Tuer
Doden
56
Confirmer
Bevestigen
57
Emmener
Meenemen
58
Grace a
Dankzij
59
Grandir
Opgroeien
60
Inquit
Ongerust
61
Le bac
Het eindexamen
62
Le rire
De lach
63
Retourner
Teruggaan
64
Se marrier
Trouwen
65
Sourire
Glimlachen
66
Surpris
Verbaasd
67
Un fou
Een gek
68
Un loiser
Een hobby
69
Un mec
Een vent
70
Une chose pareille
Iets dergelijks
71
Une proposition
Een voorstel
72
De inhoud
Le contenu
73
De reclame
La publicité
74
De rij
La queue
75
De trailer
La bande-annonce
76
De voorstelling
La séance
77
Een weeskind
Un orphelin
78
In plaats van
Au lieu de
79
Spannend
Captivant
80
Terugggeven
Rendre
81
We moeten
Il faut
82
Dat hangt van de film af
Ca depend du film
83
Hoelaat draait de film?
Le film passe a quelle heure?
84
Ik ben u een euro schuldig
Je vous dois un euro
85
Ik heb me vergist
Je me suis trompé
86
Is er een studententarief?
Est-ce qu’il y a un tarif étudiant?
87
Schiet op!
Dépeche-toi
88
Van welk filmgenre houd je?
Quel genre film aimes-tu?
89
Vind je dat goed?/ dat vind ik goed
Ca te va?/ ca me va
90
Waar gaat de film over?
Quel est le sujet du film?
91
Wat maakt dat uit
Peu importe
92
Welke film heb jij gezien?
Quel film as-tu vu?
93
Wil jij naar de film vanavond?
Tu veux aller au cinéma ce soir?
94
Bekend
Connu
95
Buiten, behalve
En dehors de
96
Dat menen jullie niet
Vous rigolez
97
De opleiding
La formation
98
De producent
Le producteur
99
De televisieserie
La serié téléviseé
100
De toneelvoorstelling
Le spectacle
101
Dezelfde voorkeur
Le meme gout
102
De voorstad
La banlieu
103
De woordvoerder
Le porte-parole
104
Eenvoudig
Modeste
105
Geboren worden
Etre né
106
Het eens zijn met
Etre d’accord avec
107
Meedoen aan
Participer a
108
Ondersteunen
Soutenir
109
Opgroeien
Grandir
110
Uitvoeren
Mener
111
Van marrokaanse afkomst
D’origine marocaine
112
Waardeloos
Nul
113
Wat betreft
En ce qui concerne
114
Wat denken jullie van?
Que pensez-vous de?
115
Avoir un faible
Een zwak hebben
116
Fier
Trots
117
La guerre
De oorlog
118
Lancer
Op de markt brengen
119
Le sommeil
De slaap
120
Manquer
Ontbreken
121
Monter a la tete
Naar het hoofd stijgen
122
Se consacrer a
Zich wijden aan
123
Troublé
In de war
124
Une montre
Een horloge
