HC.6 - Cytoskelet, cel-cel verbindingen en extracellulaire matrix Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 algemene functies van het cytoskelet?

A
  • structuur (vorm van de cel en verankering van organellen)
  • beweging (cel, cilia, flagella)
  • regulatie (organiseren van structuur, cel activiteit)
  • signaalfunctie (cel-cel contacten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de drie hoofdonderdelen van het cytoskelet?

A
  • actinefilamenten
  • microtubuli
  • intermediair filamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk type intermediair filament komt veel in de huid voor?

A

keratine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk type intermediair filament komt veel in bindweefsel voor?

A

vimentine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk type indermediair filament komt veel voor in zenuwen?

A

neurofilament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de diameter van microtubuli?

A

25 nm (15 nm lumen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de diameter van actinefilamenten?

A

7 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de diameter van intermediair filamenten?

A

8-12 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van microtubuli?

A
  • behoud van celvorm (compressie resistent)
  • cel motiliteit
  • chromosoombeweging tijdens celdeling
  • beweging en positionering van organellen
  • intercellulair transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van actine filamenten?

A
  • behoud van cel vorm (treksterkte)
  • verandering in celvorm
  • spiercontractie
  • cytoplasma stroming
  • cel motiliteit (pseudopodia)
  • celdeling (klievingsformatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van intermediair filamenten?

A
  • behoud van cel vorm (treksterkte)
  • verankering van de nucleus en bepaalde andere organellen
  • vomring van nucleaire lamina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zijn desmosomen opgebouwd en wat is de functie?

A

Opbouw: cadherines (transmembraaneiwitten) ontmoeten elkaar en vormen een complex waarbij ze elkaar aantrekken. Vervolgens worden ze via andere eiwitten verbonden aan intermediair filamenten voor verankering

Functie: structuur en stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van tight-junctions?

A
  • vormen een barrière rondom de cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van een gap-junction?

A
  • kleine moleculen tussen cellen uitwisselen
  • signaalmoleculen sturen (communicatie)
  • porie voor transport van moleculen en ionen
  • in zenuwen: prikkelgeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de belangrijkste cel-cel verbindingen

A
  • desmosomen
  • tight-junctions
  • gap-junctions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een hemidesmosoom en hoe is deze opgebouwd?

A

Een hemidesmosoom is een cel-matrix verbinding. Het is een soort halve desmosoom. Integrines (transmembrane eiwitten) binden cytosolair aan intermediair filamenten en extracellulair aan collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van fibroconectin?

A

Fibroconectin verbindt een integrine met collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe zijn actinefilamenten verbonden met de ECM?

A

Via integrines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke cel-cel verbindingen houden epitheliale cellen bijeen?

A

adherens junctions en desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn focale contacten?

A

Verbindingen van actinefilamenten met de ECM via integrines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waardoor wordt de ECM geproduceerd?

A

Door cellen zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke type cel komt voornamelijk voor in bindweefsel?

A

fibroblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke type cel komt voornamelijk voor in kraakbeen?

A

chondrocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke type cel komt voornamelijk voor in beenderen?

A

osteocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Benoem de vorm en functie van collageen

A

Vorm: fibrillen, vezels
Functie: structureel, treksterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de functie van proteoglycanen?

A

Proteoglycanen kunnen water binden en zijn daardoor heel elastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de nucleaire lamina?

A

Een netwerk van intermediair filamenten onder de nucleaire envelop: versterkt de nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de opbouw van een intermediair filament?

A

De subeenheden bestaan elk uit een centraal, langwerpig staafdomein met aan weerszijden ongestructureerde domeinen. Het staafdomein is een uitgestrekte alpha-helix regio die het paren van intermediaire eiwitfilamenten toestaan om een dimeer te vormen door om elkaar heen te draaien. Twee van die dimeren binden tot een staggered tetrameer en associatie van 8 tetrameren vormen één segment van het intermediair filament.

29
Q

Wat is de functie van de ongestructureerde domeinen van subeenheden van intermediair filamenten?

A

Interactie aangaan met specifieke componenten van het cytoplasma

30
Q

Welke cytoskeletcomponenten zijn gepolariseerd?

A

microtubuli en actinefilamenten

31
Q

Noem 4 klassen intermediair filamenten

A
  • keratinefilamenten (in epitheel)
  • vimentine (bindweefsel, spiercellen, gliacellen)
  • neurofilamenten (zenuwen)
  • lamins (nucleaire lamina)
32
Q

Wat is de functie van linker-eiwitten tussen intermediaire filamenten?

A

Linker-eiwitten cross-linken de filamenten tot bundels en verbinden hen met microtubuli, actinefilamenten de bindingsstructuren in desmosomen.
Dit verzorgt extra stabilisatie en versterking

33
Q

Wat is een centrosoom?

A

een kleine structuur nabij het centrum van een cel van waaruit microtubuli groeien.

34
Q

Waaruit zijn microtubuli opgebouwd?

A

Microtubuli zijn opgebouwd uit dimeren van alpha en beta tubuline die door niet covalente bindingen op elkaar stapelen, en zo een muur van de holle, cilindrische microtubuli vormen. De structuur is gemaakt van 13 parallelle protofilamenten, elk met een structurele polariteit

35
Q

Welke zijde van een microtubuli vormt de pluszijde?

A

beta-tubuline (richting perifere van de cel)

36
Q

Welke zijde van de microtubuli vormt de minzijde?

A

alpha-tubuline (centrosoomzijde)

37
Q

Wat is een nucleation site?

A

een gamma-tubuline ring in de centrosoom matrix die dient als startpunt voor de groei van één microtubulus

38
Q

Wat is dynamische instabiliteit?

A

Het plotseling en onaangekondigd vormen en weer afbreken van microtubuli, wat ertoe leidt dat microtubuli snel remodelering ondergaan.

39
Q

Wat levert de energie voor de vorming van microtubuli?

A

GTP gebonden op elke beta-tubuline van een vrije tubuline dimeer

40
Q

Hoe ontstaat een GTP-cap en wat is hiervan het gevolg?

A

Een GTP cap ontstaat als polymerisatie sneller gaat dan hydrolysering van het gedragen GTP, waardoor een microtubuli gemaakt is van GTP-tubuline dimeren.
GTP-geassocieerde dimeren binden sterker aan hun buren en stapelen efficiënteren dan GDP-dimeren, waardoor de microtubuli blijft groeien.

41
Q

Wat veroorzaakt disassemblage van microtubuli?

A

Als hydrolyse van GTP plaatsvindt voordat het volgende dimeer toegevoegd is, is het vrije einde van een protofilament bezet door GDP-tubulines. GDP-tubulines binden minder strak, waardoor disassemblage voordeliger is.

42
Q

Wat is het effect van taxol?

A

Het bindt en stabiliseert microtubuli

43
Q

Wat is het effect van colchine en colcemid?

A

Het bindt tubuline dimeren en voorkomt hun polymerisatie

44
Q

Wat is het effect van vinblastine, vincristine?

A

Het bindt tubuline dimeren en voorkomt hun polymerisatie

45
Q

Wat zijn kinesins?

A

Motoreiwitten die meestal naar het pluseinde bewegen

46
Q

Wat zijn dyneins?

A

Motoreiwitten die meestal naar het mineinde bewegen

47
Q

Hoe zijn motoreiwitten opgebouwd en hoe werken ze?

A

Motoreiwitten zijn meestal dimeren, met twee ATP-bindende hoofden en een staart. De hoofden zijn stereospecifiek, waardoor ze slechts één kant op bewegen en de staart heeft meestal een bindingsite voor een specifiek celonderdeel. De hoofden bevatten een ATP-hydrolyseren enzym, en ATP levert zo de energie voor een serie conformationele veranderingen van het hoofd, waardoor het motoreiwit langs de microtubulus kan bewegen.

48
Q

Wat is het organisatiecentrum van stabiele microtubuli in cilia?

A

cytoplasmatisch basal body

49
Q

Wat is de functie van bewegende cilia?

A
  • vloeistof over het oppervlak van de cel bewegen
  • individuele cellen voortbewegen door een vloeistof
50
Q

Welk patroon hebben microtubuli in cilia en flagella?

A

9+2 array: 9 doplet microtubuli in een ring rondom één enkel paar microtubuli

51
Q

Welk motoreiwit zorgt voor beweging van cilia/flagella?

A

ciliair dynein

52
Q

Hoe zijn actinefilamenten opgebouwd?

A

Actinefilamenten zijn opgebouwd uit een kronkelende keten van identieke bolvormige actinemonomeren die allen dezelfde richting op wijzen langs de as van de keten

53
Q

Welk molecuul speelt een rol bij additie en dissociatie van actinemonomeren aan actine filamenten?

A

ATP

54
Q

Wat is het resultaat van een hoge concentratie actine monomeren?

A

Actinefilament groeit snel door aan beide kanten monomeren toe te voegen.

55
Q

Wat is treadmilling?

A

Het proces waarbij additie aan de pluszijde en dissociatie aan de minzijde van een actinefilament even snel plaatsvinden, met als gevolg een soort treadmill.

56
Q

Wat is het effect van phalloidin?

A

Het bindt en stabiliseert actinefilamenten

57
Q

Wat is het effect van cytochalasin?

A

Maakt een cap op het pluseinde van actinefilamenten, waardoor polymerisatie wordt voorkomen

58
Q

Wat is het effect van latrunculin?

A

Het bindt actine monomeren en voorkomt hun polymerisatie

59
Q

Welke eiwitten in een cel binden aan actinemonomeren in het cytosol, waardoor deze niet aan actinefilamenten gehecht kunnen worden?

A

thymosin en prolfilin

60
Q

Welke proteïnen promoten de actine polymerisatie?

A

formins en actine-gerelateerde proteïnen

61
Q

Uit welke filamenten is de cel cortex opgebouwd?

A

actinefilamenten die door actine-bindende eiwitten gelinkt worden tot een netwerk

62
Q

Wat is de functie van de cel cortex?

A
  • plasmamembraan steunen
  • mechanische sterkte geven aan het plasmamembraan
  • verandering van celvorm en voortbeweging (door herstructurering van actinefilamenten)
63
Q

Beschrijf in 3 stappen de beweging van eukaryote cellen langs oppervlakken

A
  1. De cel vormt protrusies (uitstulpingen) aan de voorkant door snelle, lokale groei van actinefilamenten
  2. De uitstulpingen maken contact en kleven aan het oppervlak via integrins, die intrecellulair binden aan actine filamenten in de cel cortex, en extracellulair aan de ECM of het oppervlak van een buurcel
  3. contractie aan het einde van de cel door myosine motoreiwitten die langs actine filamenten bewegen
64
Q

Welke type actine bindend eiwit zorgt voor vorming van een netwerk van zijketens?

A

ARPs

65
Q

Welke actine bindend eiwit zorgt voor groei aan het pluseinde van actinefilamenten, zonder zijketens te maken?

A

formin

66
Q

Welke extracellulaire eiwitten controleren grotendeels de activiteit van intracellulair actine-bindende eiwitten die locatie, organisatie en gedrag van actinefilamenten controleren?

A

Rho eiwitten

67
Q

Benoem 2 verschillen tussen myosine I en II

A
  • Myosine I is aanwezig in alle celtypen, myosine II voornamelijk in spiercellen.
  • Myosine I is structureel en mechanisch minder complex dan myosine II
68
Q

Beschrijf de functie van troponin en tropomyosine bij spiercontractie

A

Tropomyosin is een rod-shaped molecuul die bindt in de groeve van een actine helix, waarbij het myosine “heads” belemmert te associëren met het actine filament. Bij een stijging van de calciumion concentratie, bindt het eiwitcomplex troponin, dat is geassocieerd met tropomyosin, aan calciumionen, wat zorgt voor een kleine vormverandering van tropomyosine. Hierdoor komen de bindingsplaatsen op actinefilamenten vrij.