HC4 Betrouwbaarheid: Klassieke testtheorie Flashcards

1
Q

Betrouwbaarheid

A

De mate waarin testscores variëren wanneer de test tweemaal of vaker en onder gelijkblijvende condities aan dezelfde persoon wordt voorgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

95% betrouwbaarheidsinterval

A

Er is 95% zekerheid dat het gemiddelde van de populatie in het interval ligt
–> zit het gemiddelde dus niet in het interval dan is deze niet betrouwbaar?
- ??????

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opbouw van testscore

A

Systematisch deel en toevallige invloeden
X = T + E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Systematisch deel

A

Varieert niet over onafhankelijke replicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Toevallige invloeden

A

Variëren wel over onafhankelijke replicaties
–> deze bepalen dus de betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klassieke testtheorie

A

X = T + E
Draait om het onderscheiden van het systematische deel en het toevallige deel van de observatie
- eigenschappen van betrouwbare score en meetfouten voor één individu over replicaties
- eigenschappen van betrouwbare score en meetfout in de populatie bij één testafname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wiskundige aannames klassieke testtheorie

A
  • Gemiddelde E = 0 heeft als gevolg dat gemiddelde X = gemiddelde T
  • correlatie tussen E en Y = 0 heeft als gevolg dat Y alle mogelijke opties kan hebben
    –> VarX = VarT + VarE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wiskundige definitie betrouwbaarheid

A

RXX = VarT / VarX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Standaardmeetfout van de testscore

A

SE= SX wortel(1-RXX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vuistregel van betrouwbaarheid

A

Individueel (belangrijk) = 0.8 tot 0.9
Individueel (minder belangrijk) = 0.7 tot 0.8
Groepsniveau = 0.6 tot 0.7
–> Boven de maximale waarde is een zeer goede betrouwbaarheid
–> onder de minimale waarde is een onvoldoende betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly