HC08 - Hyperlipemie en EMS Flashcards

1
Q

Wat is hyperlipemie?

A

Een syndroom waarbij de concentratie triglyceriden hoger is dan 500 mg/dL en plasma zichtbaar vervet is (lipemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat heeft hyperlipemie voor gevolg?

A

Er vindt dan infiltratie van de organen plaats met vet (o.a. lever en nier) en dysfunctie van de organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke dieren komt hyperlipemie voor?

A

In gepredisponeerde dieren uit de rassen:
- Shetland pony (drachtig is risicofactor)
- Miniatuurpaard
- Ezels

(heel soms fjorden, friezen, trekpaarden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn risicofactoren voor hyperlipemie?

A
  • Overgewicht
  • Stress
  • Negatieve energiebalans
  • Hormonale disbalans

Al deze factoren dragen bij aan het mobiliseren van vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Overzicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zie je dus bij een negatieve energiebalans als je kijkt naar het vet?

A

De opname is kleiner dan het gebruikt (hypoglycaemie, daling I/G ratio). Je gaat dan activatie van de glycogenolyse, gluconeogenese en vetmobilisatie krijgen.
Glycogeenvoorraden zijn snel verbruikt, maar vetmobilisatie gaat door tot de negatieve energiebalans is verholpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan hyperlipemie bij vetmobilisatie ontstaan?

A

Als je predisponerende factoren hebt, kan de vetmobilisatie de capaciteit van de lever overschrijden voor de verbranding en afgifte van VLDL (je krijgt dan leververvetting (hepatische lipidose) en vervetting van het bloed (hyperlipemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de gevolgen van de overschrijding van de vetmobilisatie, en de leververvetting/vervetting van het bloed?

A

Hierdoor wordt de negatieve energiebalans versterkt, worden andere organen geïnfiltreerd met vet, en gaat de mobilisatie alleen maar door. Dit leidt tot sterfte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is overgewicht een predisponerende factor voor hyperlipemie?

A

Er zijn dan veel voorraden voor snelle vetmobilisatie aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is stress (cortisol/catecholamine afgifte) een predisponerende factor voor hyperlipemie?

A

Door ziekte/transport/verlies van een vriendje (ezels) kunnen de dieren stoppen met eten. Ook werken stresshormonen de functie van insuline tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe is hormonale disbalans een predisponerende factor voor hyperlipemie?

A
  • Insulineresistientie (vetweefsel minder gevoelig voor insuline (HSL), VLDL opname in periferie geremd (LPL))
  • Dracht/ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is een negatieve energiebalans/onvermogen tot voldoende opname een predisponerende factor voor hyperlipemie?

A
  • Dracht/lactatie (hogere energievraag, vaak minder opname voor en fysiologische insulineresistentie einde dracht)
  • Ziekte (parasitair/enterocolitis; verhoogd energieverbruik, verminderde opname, hormonale disbalans)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verschijnselen van hyperlipemie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kun je de diagnose van hyperlipemie bevestigen?

A

Door bloed te prikken en het te laten staan (vetdruppels boven) of af te draaien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de therapie van hyperlipemie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom zou je insuline-toediening doen bij hyperlipemie?

A
  1. Betere opname IV toegediende glucose in de cel
  2. Remming activiteit hormoongevoelige lipase in adipocyt
  3. Stimulering activiteit LPL
15
Q

Hoe kun je hyperlipemie voorkomen?

A
16
Q

Wat is de prognose van hyperlipemie?

A

Infaust indien de bloed pH kleiner is dan 7,15 (mits niet veroorzaakt door diarree).
Mortaliteit is 60-100%.

17
Q

Wat kunnen redenen voor een acidose zijn in geval van hyperlipemie?

A
  1. (Vettige) nierdegeneratie
  2. Metabole acidose door dehydratie
  3. Vluchtige vetzuren
18
Q

Waar is de prognose van hyperlipemie van afhankelijk?

A
  • Fase/ernst van de hyperlipemie en lipidose
  • Onderliggende aandoening
  • Mogelijkheden tot behandeling
19
Q

Wat is EMS?

A

Een verzameling van risicofactoren voor het ontwikkelen van hormonale hoefbevangenheid

20
Q

Wat is hoefbevangenheid?

A
21
Q

Wat zijn EMS risicofactoren?

A
22
Q

Waar is de expressie van EMS het resultaat van?

A

Van een complexe interactie tussen de omgeving en genen

23
Q

Insuline disregulatie speelt een centrale rol in EMS.
Wat gebeurt er met gezonde paarden als je ze een insuline infuus van 3-5 dagen geeft?

A

Dat induceert hoefbevangenheid in gezonden paarden/pony’s.
Een hoge insuline concentratie geeft dus al verschijnselen van hoefbevangenheid

24
Q

Hoe herken je insuline disregulatie?

A

Aan hyperinsulinemie na vasten, of juist een overdreven response na opname van suikers.
Je kan ook primaire of secundaire insuline disregulatie krijgen t.g.v. perifere insuline resistentie

25
Q

Hoe werkt dit shunt mechanisme in een paardenhoef?

A

In de winter als een paard in de sneeuw staat, zal het bloed niet door de hele hoef gaan maar via de shunt, om zo te voorkomen dat het bloed te veel afkoelt.

26
Q

Hoe ga je van hyperinsulinemie naar hoefbevangenheid?

A

Insuline kan zorgen voor vasodilatatie en constrictie. In paarden met EMS worden de bloedvaten naar de ondervoet wat nauwer, waardoor er daar zuurstoftekort ontstaat, wat weer verschillende problemen met zich mee brengt.
Wat ook kan is dat door IGF-1 de lamellen niet goed kunnen groeien.

27
Q

Wat houdt een ‘thrifty genotype’ in?

A

Dat zijn genen die een voordeel geven wat betreft overleving in omstandigheden van voedselschaarste, maar die in tijden van overvloed ongunstig zijn en leiden tot obesitas en suikerintolerantie

28
Q

Wat kunnen relaties zijn tussen overgewicht en insuline disregulatie?

A
29
Q

Bij welke dieren komt EMS voornamelijk voor?

A
30
Q

Uit welke drie onderdelen bestaat de diagnostiek van EMS?

A
  • Vaststellen vetzucht
  • Vaststellen insulinegevoeligheid
  • Beoordelen hoefbevangenheid
31
Q

Waar kijk je naar bij het vaststellen van vetzucht?

A
  • Body condition score (BCS)
  • Cresty neck score (CNS)
32
Q

Wat doe je voor het vaststellen van insulinegevoeligheid?

A
  • Basaal insuline/glucose bepaling
  • Tolerantietesten (orale of IV suikertolerantietest)
33
Q

Hoe beoordeel je hoefbevangenheid?

A
  • Uitwendige kenmerken hoef/kreupel
  • Inwendige kenmerken: röntgenfoto ondervoet
34
Q

Wat is de therapie van EMS?

A

Dieet en beweging (soms ook medicatie)

35
Q

Wat gebeurt er in de vetcel bij EMS en hyperlipemie?

A