HC03 - Regulering van het Lipidmetabolisme Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste lipiden?

A
  • Triacylglycerol (TAG)
  • Vrije vetzuren (FFAs, NEFAs)
  • Fosfolipiden
  • Cholesterol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar gaat vet uit voedsel in eerste instantie naar toe?

A

Een klein vetdeeltje uit de voeding (een chylomicron) gaat naar een vetcel voor opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat een cholymicron?

A

Het is een lipoproteïne.
De kern bestaat uit TAG en cholesterolester.
De mantel bestaat uit een fosfolipide monolaag, cholesterol en apoprotein B48

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt TAG, m.b.v. een chylomicron opgenomen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt TAG weer uit het chylomicron gehaald?

A

Door LPL (lipoprotein lipase).
LPL zorgt op het oppervlak van de endotheelcellen (capillairen) dat TAG samen met 3 H2O omgezet wordt in glycerol en 3 vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wisselen chylomicronen uit met HDL?

A

Apoproteïnes (apoA, C en E)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er met het chylomicron nadat LPL het TAG afgebroken heeft?

A

Het vormt ‘chylomicron remnants’, die binden aan Apo E receptor in de lever. Ze worden zo opgenomen uit het bloed de lever in, voor afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar vindt endogene lipide synthese plaats?

A
  • Lever (TAG -> VLDL in bloed)
  • Vetweefsel (TAG -> opslag in vetdruppel)
  • Melkklieren (TAG -> ‘melkvetdruppels’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het key-enzyme in de lipogenese?

A

Acetyl-CoA-carboxylase (ACC), die acetyl-CoA omzet in malonyl-CoA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt acetyl-CoA carboxylase hormonaal en metabool gereguleerd?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt tegelijk met de lipogenese de afbraak vetzuren via beta- oxidatie voorkomen?

A

Malonyl-CoA remt de carnitine shuttle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet de lever met die nieuw gemaakte vetzuren?

A

De lever zet de nieuw gemaakte vetzuren om in TAG en verpakt ze vervolgens in VLDL deeltjes, die hij uitscheidt in de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is VLDL?

A

Een lipoproteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt TAG uit VLDL gehaald?

A

Door LPL op de endotheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is verschil tussen VLDL en chylomicronen?

A
  • Chylomicronen zijn groter dan VLDL (meer TAG)
  • Chylomicronen na de maaltijd, en VLDL zowel na de maaltijd als na vasten
  • Chylomicronen hebben apoB48 en VLDL heeft apoB100
  • Chylomicronen uit de darm, VLDL uit de lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer vindt er VLDL secretie plaats?

A
  • Na voeding, vooral voor opslag in het vetweefsel
  • Na vasten, vooral naar niet-vetweefsel voor energie
16
Q

Wat gebeurt er met de VLDL deeltjes als TAG eruit gehaald wordt door LPL op endotheelcellen?

A

Het worden LDL deeltjes.

17
Q

Wat doen LDL deeltjes?

A

Ze transporteren cholesterol (dat blijft over nadat TAG eruit is gehaald) naar weefsels. LDL in het bloed is een risicofactor voor artherosclerose.

18
Q

Hoe worden triacylglycerolen opgebouwd in gevoede toestand (insuline is hoog)?

A
19
Q

Hoe worden triacylglycerolen afgebroken in gevaste toestand (glucagon is hoog)?

A
20
Q

Onder invloed van welke hormonen vindt de afbraak van TAG plaats?

A
  • ATGL (adipose triglyceride lipase)
  • HS lipase (hormoon gevoelig lipase)
  • MAG lipase
21
Q

Hoe activeert glucagon het hormoon-gevoelige lipase?

A
22
Q

Wat is het effect van insuline op dit proces?

A

Insuline remt de lipolyse door HSL en perilipin/ATGL te defosforyleren. Het verlaagt cAMP en fosfatase actief.

23
Q

Waaruit bestaat LDL?

A

LDL is slecht, HLD is goed

24
Q

Hoe kun je cholesterol opnemen uit LDL?

A

Door het hele LDL te endocyteren d.m.v. receptor-gemedieërde endocytose

25
Q

Hoe werkt de receptor gemedieërde endocytose van LDL?

A
  1. LDL bindt aan de LDL-receptor op het celmembraan
  2. Het receptor-LDL complex wordt geëndocyteerd
  3. De LDL wordt gehydrolyseerd in lysosomen terwijl de LDL-receptor teruggebracht wordt naar het celmembraan
26
Q

Waar heeft een cel cholesterol voor nodig?

A
  • Membranen
  • Galzout synthese (lever)
  • (Steroïde) hormoon synthese (cortisol, aldosteron, testosteron)
  • Opslag als cholesterolesters in lipid droplets
27
Q

Wat doet cholesterol in het membraan?

A

Het beïnvloedt de vloeibaarheid van het membraan door de ‘pakking’ van de vetzuren te veranderen

28
Q
A
29
Q

Welke effecten heeft een cholesterol overschot in de cellen?

A
  • Remming cholesterol synthese (HMG-CoA reductase)
  • Activering opslag cholesterol als cholesterol ester (activering ACAT)
  • Verlaging van het aantal LDL receptoren aan het cel-oppervlak
30
Q

Hoe verlagen statines het LDL cholesterol in het bloed?

A
  • Remming van HMG-CoA reductase en dus cholesterol synthese (speciaal in de lever)
  • Verhoging van het aantal LDL receptoren aan het celoppervlak van levercellen, en dus grotere LDL opname
31
Q

Wat is het verschil tussen HDL en LDL?

A
32
Q

Hoe is HDL betrokken bij ‘reverse’ cholesterol transport?

A

HDL wordt als ‘leeg’ deeltje uitgescheiden door de lever en darm (nascent HDL).

Nascent HDL neemt cholesterol op uit weefsels en slaat het op als cholesterolesters m.b.v. LCAT (lecithine cholesterol acyltransferase) en wordt het mature HDL.

Mature HDL geeft cholesterol weer af aan de lever (HDL-receptor) en andere lipoproteïnen (LDL en VLDL).

33
Q

Samenvatting

A
34
Q

Wat is het verschil tussen exogene en endogene lipoproteïne pathway?

A

Exogeen haalt met chylomicronen vet uit de darmen, en endogeen haalt met VLDL vet uit de lever (dat is ontstaan door te veel glucose)

35
Q
A