HC02 - Regulering van het Koolhydraatmechanisme Flashcards

1
Q

Wat zijn de metabole mogelijkheden voor glucose?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er in de hersenen, het spierweefsel, de lever en het vetweefsel als de glucoseconcentratie in het lichaam hoog is?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er in de hersenen, het spierweefsel, de lever en het vetweefsel als de glucoseconcentratie in het lichaam laag is?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door welke hormonen worden de processen bij hoge en lage glucoseconcentratie geregeld?

A

Insuline en glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk hormoon wordt vrijgegeven bij een hoge glucose-concentratie in het bloed?

A

Insuline, uit beta-cellen van de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk hormoon wordt vrijgegeven bij een lage glucose-concentratie in het bloed?

A

Glucagon uit alfa-cellen van de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe weten de beta-cellen van de pancreas wanneer ze insuline moeten uitscheiden?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is er alleen bij een hoge glucose concentratie glucose opname door de beta-cellen?

A

De glucose transporter van de beta-cel is een Glut-2 transporter, en die heeft een lage affiniteit voor glucose. Hij neemt dus alleen glucose op als er een heel veel glucose is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan insuline zorgen dat de spieren en vetweefsel glucose opnemen bij hoge glucose-concentraties?

A

Er vindt versnelling van het glucose-transport door de celmembraan d.m.v. translocatie en activering van GLUT-4 o.i.v. insuline plaats.
De insuline receptor op het membraan ondergaat hiervoor een conformatie verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom kan insuline alleen de glucose opname van spier- en vetweefsel beïnvloeden, en niet van de hersenen of de lever?

A

Insuline werkt alleen op Glut-4 transporters, en die zitten alleen in spier- en vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het expressie patroon, de affiniteit voor glucose en de gevoeligheid voor insuline van Glut-1?

A

Algemeen, normaal, nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het expressie patroon, de affiniteit voor glucose en de gevoeligheid voor insuline van Glut-2?

A

Lever en beta-cellen pancreas, laag, nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het expressie patroon, de affiniteit voor glucose en de gevoeligheid voor insuline van Glut-3?

A

Hersenen, hoog, nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het expressie patroon, de affiniteit voor glucose en de gevoeligheid voor insuline van Glut-4?

A

Spier en vet, normaal, ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voor welke synthese is insuline verantwoordelijk?

A

Voor de glycogeen synthese in de lever en spier bij een hoog glucose-gehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet glycogeen er uit?

A

Glycogeen is een vertakte glucose polymeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de gevolgen van branching van glycogeen?

A
  • Het glycogeen wordt beter oplosbaar
  • Er ontstaan veel meer eindstandige glucose-residuen

Dit zorgt voor verhoging van de snelheid van glycogeen-synthese en -afbraak.

18
Q

Welke enzymen zijn er nodig voor glycogeen afbraak?

A

Fosforylase en een debranching enzyme

19
Q

Welke enzymen horen hier op de pijlen?

A
20
Q

Welk enzym wordt door insuline en welke door glucagon gestimuleerd?

A
21
Q

Wat zijn de twee basis principes om een eiwit van conformatie te laten veranderen?

A
  • Fosforylering (aanplakken van fosfaat (Pi) groep door kinase)
  • Binding van een klein molecuul op een allostere site (bijv. hormoon of second messengers)
22
Q

Hoe wordt (glycogeen)-fosforylase aangezet?

A

Door fosforylering door glucagon

23
Q

Hoe fosforyleert glucagon glycogeen fosforylase?

A

Glucagon bindt aan de glucagon receptor. Hierdoor gaat het GDP complex naar adenylate cyclase en wordt het omgezet in GTP.
GTP zorgt voor de omzetting van ATP in cAMP, wat op zijn beurt PKA activeert.

24
Q

Wat doet actief PKA vervolgens?

A

Het fosforyleert eiwitten

25
Q

Glucagon zet de glycogeen afbraak in gang door glycogeen fosforylase te fosforyleren.
Hoe wordt tegelijk de glycogeen-opbouw
uitgezet?

A

Door fosforylering van glycogen-synthase, ook door PK-A.
Glycogeen-synthase is inactief in fosfovorm

26
Q

Hoe vindt glycogeen afbraak in de lever en de spieren plaats?

A
  • In lever glycogeen afbraak door glucagon (vasten) en adrenaline (Stress bv bij katten)
  • In spieren glycogeen afbraak door adrenaline (geen glucagon) en calcium-ionen
27
Q

Wat zou insuline doen?

A

Als er insuline is, is er geen cAMP en actief PKA, en overheerst fosfatase.
De glycogeen-synthase is actief (defosfo vorm).
De glycogeen fosforylase is inactief (defosfovorm)

28
Q

Wat doet de insuline in dit plaatje na het eten?

A
29
Q

Wat doet glucagon in dit plaatje na het vasten?

A
30
Q

Welke hormonen kunnen de zwarte pijlen beïnvloeden?

A
31
Q

Waarom kan de spier zelf geen glucose maken?

A

Het heeft geen glucose-6-fosfatase

32
Q

Wat zijn de 3 irreversibele enzymen van de glycolyse?

A
  • Hexokinase/glucokinase
  • Fosfofructokinase (PFK1)
  • Pyruvaatkinase (PK)
33
Q

Hoe wordt hexokinase gereguleerd?

A

Door negatieve feedback van G-6-P

34
Q

Hoe wordt PFK gereguleerd?

A

Positief door AMP, fosfaat, en fructose-2,6-bisfosfaat.
Negatief door ATP, citraat en H+

35
Q

Hoe wordt pyruvaat kinase gereguleerd?

A

Positief door feed forward van FBP.
Negatief door ATP en alanine

36
Q

Hoe wordt deze stap gestimuleerd en geremd (en door welke enzymen)?

A
37
Q

Welke situatie hoort bij een hoge insuline concentratie en welke bij een hoge glucagon concentratie?

A

De eerste is bij hoge insuline concentratie. Bij hoge glucagon concentratie is er geen fructose-2,6-bisfosfaat.

38
Q

Wat zijn de 4 terugweg enzymen?

A
  • Glucose-6-fosfatase (G6Pase)
  • Fructose-1,6-bisfosfatase (FBPase-1)
  • PEPcarboxykinase (PEPCK)
  • Pyruvaat-carboxylase (PC)
39
Q

Welke stappen worden actief of inactief door glucagon in de lever?

A

Actief is rood, inactief is blauw

40
Q

Hoe beïnvloedt glucagon de twee stappen die aangegeven zijn met een pijl?

A

Op de de lange termijn worden ze gestimuleerd door glucagon door gentranscriptie.

41
Q

Hoe worden deze stappen die aangegeven zijn met een pijl actief/inactief?

A

Indirect door toevoer van aminozuren (alanine) en hoge beta-oxidatie (acetyl-CoA) tijdens het vasten.

42
Q

Samenvatting: door welke stoffen worden deze stappen gestimuleerd en geremd?

A