HC 8 Slaap en wakker Flashcards

1
Q

Orexine (hypocretine)

A

Belangrijkste neurotransmitter wat betreft waakzaamheid -> het wordt gemaakt in laterale hypothalamus en stabiliseert de waakzaamheid door alle andere neurotransmitters aan te sturen (in PFC of gebieden in de hersenstam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Orexine 1 receptor

A

2nd messenger systeem geactiveerd -> zorgt voor meer calcium in de cel -> dus meer neurotransmissie en natrium-calcium uitwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Orexine 2 receptor

A

Vooral in TMN (histamine) -> NMDA expressie met 2nd messenger systeem = stimulatie orexine 2 receptor -> stimulatie glutamaat receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tonisch

A

Continue activatie van orexine -> arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fasisch

A

Uitbarstingen van orexine op basis van bepaalde stimuli -> gedragingen en doelgericht gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Histamine

A
  • Geproduceerd in tuberomammilary nucleus (TMN)
  • Richting frontaalkwab en andere neurotransmitterscentra
  • Gemaakt uit histidine
  • Betrokken bij waakzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschillende receptoren histamine

A
  1. Histamine 1 receptor (2nd messenger -> alertheid)
  2. Histamine 2 receptor (2nd messenger -> (mogelijk) alertheid))
  3. Histamine 3 (auto)receptor (zorgen voor negatieve terugkoppeling bij het presynaptisch neuron (stop met histamine))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stappen slaapsysteem

A
  1. Gedurende de dag bouwen NE en 5HT zich op -> beïnvloeden laterale hypothalamus waar orexine vrijkomt -> negatieve feedbackloop:: de opbouw van NE en 5HT inhibeert orexine -> slaperigheid
  2. Adenosine disinhibeert (dus meer stimulatie) de ventrolaterele preoptische nucleus -> aanmaak GABA -> onderdrukt andere neurotransmitters die zorgen voor alertheid
  3. Via de suprachiasmatische nucleus (SCN) wordt melatonine vrijgelaten (in je epifyse)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

REM slaap

A

Oogbewegingen, sneller EEG, perifere spierontspanning (door acetylcholine), atona (geen spiertonus/beweging), dromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acetylcholine

A

Piekt tijdens REM-slaap -> zorgt voor oogbewegingen tijdens REM-slaap en voor paralyse
Twee soorten acetylcholine neurotransmitters
1. Wake-on, rem-on = actief tijdens wakker en REM-slaap
2. Een die alleen actief is tijdens REM-slaap (werkzaam in Pons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Two process model

A

Twee modellen die tegelijk werken maar wel tegenovergesteld zijn van elkaar:
- Homeostatische slaapdruk = neemt toe gedurende de dag -> je wordt moe want je doet dingen (neemt als als slaapt)
- Circadiaanse waakdruk = eind van de dag gaat waakdruk omlaag en tijdens slaap weer omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ATP metabolisme

A

Als je energie verbruikt wordt er een molecuul vanaf geknipt (ATP -> ADP -> AMP -> Adenosine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Homeostatisch proces

A
  • Door ATP metabolisme neemt adenosine gedurende de dag toe -> toenemen van slaapdruk + disinhibitie ventrolaterale preoptische nucleus (VLPO) -> afgifte GABA -> inhibitie waaksysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Supraciasmatische nucleus (SCN)

A

Kern die gevoelig is voor licht
- OVERDAG: licht -> stimulatie SCN -> afgifte orexine -> stimuleert neurotransmitters -> wakker
- NACHT: donker -> geen stimulatie SCN -> geen orexine -> stimulaitie epifyse voor afgifte van melatonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Insomnie

A

Niet goed inslapen / niet goed doorslapen / te vroeg wakker worden (te veel arousal ‘s nachts) -> cognitieve afname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Factoren betrokken bij cognitieve afname door insomnie

A
  • Neuroanatomische afwijkingen (orbitofrontale cortex en hippocampus)
  • Neurobiologische afwijkingen (neurotransmitters uit balans -> te weinig GABA, melatonine en BDNF, te veel glucose)
  • ANS afwijkingen (HPA-as activatie en stress)
  • Genetische afwijkingen
  • Systemische ontsteking
17
Q

Behandeling insomnie

A

Slaapdruk stimuleren (met benzodiazempines en Z-drugs -> stimulatie GABA) of arousal verminderen

18
Q

Benzodiazepines

A

GABA-a PAMS = ze versterken het effect van GABA als ze gelijktijdig met GABA binden aan de GABA-a receptor
Vereisten ter activatie:
- GABA-A receptor moet de subunites 1y, 2B, 2a hebben
- Postsynaptisch
- fasische inhibitie
-> kunnen problemen op lange termijn veroorzaken, zoals verlies van werkzaamheid na verloop van tijd (tolerantie) en ontwenningsverschijnselen (terugkerende slapeloosheid)

19
Q

Z-drugs

A

PAMS voor GABA-a -> specifier: werken alleen op a1 subunit
- Postsynaptisch
- fasische inhibitie
- minder bijwerkingen

20
Q

Dual Orexin Receptor Antagonist (DORA’s)

A

Reversibele inhibitors -> ’s Nachts blokkeren ze orexine receptoren, waardoor orexine niet kan binden -> geen vrijlating van histamine, Ach, NE, DA en 5HT (Suvorexant, Lemborexant)

21
Q

Serotonerge hypnotica

A

Antagonisten voor 5HT2, a1 en H1 -> je blokkeert serotonine, NE en histamine -> moe en verminderde arousal

22
Q

Histaminerge hypnotica

A

Bindt aan histamine 1 receptoren en blokkeert hiermee histamine
- Diphenhydramine -> anticholinerge bijwerkingen door blokkeren Ach
- Doxepin -> lage dosis selectief voor H1 receptoren -> anti-allergie medicijn

23
Q

Stimuluscontrole therapie

A

Bed alleen gebruiken om te slapen, geen dutjes tussendoor

24
Q

Slaap restrictie therapie

A

Minder aten slapen waardoor vermoeidheid (en dus slaap) toeneemt

25
Q

Intensieve slaap hertraining

A

25 uur slaapdeprivatie, telkens als iemand inslaapt maak je hem na 3 min wakker

26
Q

Oorzaken hypersomnie

A
  • Idiopatische hypersomnie
  • Recurrent hypersomnie
  • Narcolepsie zonder cataplexie
  • Narcolepsie met cataplexie
  • OSA
  • Bijwerkingen medicatie
  • Middelenmisbruik
  • Psychiatrishce condities
27
Q

Mechanisme hypersomnie

A

Er wordt gedacht dat neurodegeneratie van orexine neuronen in de laterale hypothalamus de oorzaak is van narcolepsie

28
Q

Shift work disorder

A

Als je onregelmatige tijden werkt kan je ritme in de war raken (ochtend lichttherapie, avond melatonine)

29
Q

Advanced sleep phase disorder

A

Ritme naar voren geschoven -> te vroeg naar bed en te vroeg wakker (avond lichttherapie, ochtend melatonine)

30
Q

Delayed sleep phase disorder

A

Ritme naar achteren geschoven -> te laat naar bed en te laat wakker (ochtend lichttherapie, avond melatonine)

31
Q

Non 24h sleep-wake disorder

A

Bij blinde mensen -> zonder lichtsignaal raakt interne klok door de war (melatonine geven gelijk met circadiaanse ritme)

32
Q

Cafeïne

A

Adenosine antagonist (opbouw van adenosine blokkeren) & stimulatie DA -> bevordert het ontwaken, vermindert de vermoeiheid en vermindert de homeostatische slaapdrift

33
Q

Amfetamine / methylfenidaat

A

Stimuleert DA afgifte en zorgt voor minder heropname van DA en NE

34
Q

Modafinil

A

Dopamine blijft langer in synaps omdat het niet heropgenomen wordt (DAT inhiberen) -> meer tonische DA activiteit en waakzaamheid