HC 3 Depressie Flashcards
Emoties
Kortdurende gevoelens getriggerd door bepaalde omgevingssituatie
Stemming
Hoe je emotie in het algemeen is
Affect
Combi emotie en stemming
Mood chart
Episodes van de depressie/depressieve gevoelens en manische episodes in kaart te brengen
Manische episodes
Een gevoel van grandiositeit en hoge mate van zelfwaardering en doelgericht bezig zijn met manie van het moment
Prefrontale cortex
- Anterior cingulate cortex (ACC)
- Orbitofrontale cortex
- Ventromediale prefrontale cortex
Anterior cingulate cortex
Zorgt voor selectieve aandacht (dorsaal) en emotieregulatie (ventraal)
Orbitofrontale cortex
Impulsregulatie en emoties
Ventromediale prefrontale cortex
Verwerking van emoties
Response
50% vermindering van symptomen
Remissie
Symptomen zijn verdwenen
De Mono-amine Hypothese voor depressie
Idee was dat depressie veroorzaakt werd door lage spiegel monoamines, waaronder serotonine in het brein -> ECHTER: dit is nooit aangetoond en past niet bij effecten van psychofarmaca
De Neurotransmitter Receptor Hypothese
Lage spiegels van neurotransmitters in het brein zorgen voor een overgevoeligheid van de receptoren aan de postsynaptische kant (upregulation) -> pathologische overgevoeligheid van de receptoren
Binding affinity
Hoe goed gaat die binding van neurotransmitter aan de cel
Ligand efficacy
Hoe effectief gaat dit -> hoe goed is de biologische respons als de ligand eenmaal aan de receptor is gebonden
Verschil transporters en autoreceptoren
- Transporters = brengen de neurotransmitters van de synaps terug in de presynaptische cel
- Autoreceptoren = zitten in de presynaptisch membraan en houden de hoeveelheid neurotransmitters in de synaptische spleet in de gaten en of dit in balans is (soort negatieve feedback loop)
Autoreceptoren hebben WEL invloed op de transporters
Aanmaak NE
NE wordt aangemaakt uit tyrosine -> opgenomen in cel door de tyrosine transporter -> NE wordt omgezet in Dopa -> Dopa wordt omgezet in dopamine -> dopamine wordt door het enzym dopamine B hydrocylase omgezet naar NE
3 processen van de neurotransmitter in de synaptische spleet
- Gedetecteerd worden door de autoreceptoren en terug getransporteerd worden
- Verwijderd worden door enzymen (MOA-A, MOA-B en COMT)
- Acteren op de receptor van de postsynaptische cel en zijn ‘effect’ hebben
Presynaptische 5HT1A
Wanneer 5HT vrijkomt uit dendrieten, activeert het 5HT1-receptoren en vertraagt het de neuronale impuls door vermindering van serotonine-afgifte bij de axonen
Presynaptische 5HT2B
De 5HT2B receptoren activeren het serotonine neuron om meer impulsstroom te veroorzaken en de afgifte van serotonine aan de axonterminal te verhogen
Presynaptische 5HT1B/D
Fungeren als negatieve feedback autoreceptoren om de aanwezigheid van 5HT te detecteren, waardoor verdere afgifte van 5HT wordt stopgezet
Werking SSRI’s
- SSRI’s blokkeren de re-uptake pomp en transporters
- Door de hogere hoeveelheid serotonine in de synaptische spleet worden de autoreceptoren downregulated
- De downregulation van de receptoren leidt tot een verminderde inhibitie (dus activatie) van de impulsflow door de cel heen
Bijwerkingen SSRI
Kan komen door overgevoeligheid van postsynaptische receptoren
SNRI’s
Geschikt wanneer ‘negatief affect’ het kernsymptoom is -> effect op DA en NE