HC 3 Depressie Flashcards

1
Q

Emoties

A

Kortdurende gevoelens getriggerd door bepaalde omgevingssituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stemming

A

Hoe je emotie in het algemeen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Affect

A

Combi emotie en stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mood chart

A

Episodes van de depressie/depressieve gevoelens en manische episodes in kaart te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Manische episodes

A

Een gevoel van grandiositeit en hoge mate van zelfwaardering en doelgericht bezig zijn met manie van het moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prefrontale cortex

A
  1. Anterior cingulate cortex (ACC)
  2. Orbitofrontale cortex
  3. Ventromediale prefrontale cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anterior cingulate cortex

A

Zorgt voor selectieve aandacht (dorsaal) en emotieregulatie (ventraal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Orbitofrontale cortex

A

Impulsregulatie en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ventromediale prefrontale cortex

A

Verwerking van emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Response

A

50% vermindering van symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Remissie

A

Symptomen zijn verdwenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De Mono-amine Hypothese voor depressie

A

Idee was dat depressie veroorzaakt werd door lage spiegel monoamines, waaronder serotonine in het brein -> ECHTER: dit is nooit aangetoond en past niet bij effecten van psychofarmaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De Neurotransmitter Receptor Hypothese

A

Lage spiegels van neurotransmitters in het brein zorgen voor een overgevoeligheid van de receptoren aan de postsynaptische kant (upregulation) -> pathologische overgevoeligheid van de receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Binding affinity

A

Hoe goed gaat die binding van neurotransmitter aan de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ligand efficacy

A

Hoe effectief gaat dit -> hoe goed is de biologische respons als de ligand eenmaal aan de receptor is gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschil transporters en autoreceptoren

A
  • Transporters = brengen de neurotransmitters van de synaps terug in de presynaptische cel
  • Autoreceptoren = zitten in de presynaptisch membraan en houden de hoeveelheid neurotransmitters in de synaptische spleet in de gaten en of dit in balans is (soort negatieve feedback loop)
    Autoreceptoren hebben WEL invloed op de transporters
17
Q

Aanmaak NE

A

NE wordt aangemaakt uit tyrosine -> opgenomen in cel door de tyrosine transporter -> NE wordt omgezet in Dopa -> Dopa wordt omgezet in dopamine -> dopamine wordt door het enzym dopamine B hydrocylase omgezet naar NE

18
Q

3 processen van de neurotransmitter in de synaptische spleet

A
  1. Gedetecteerd worden door de autoreceptoren en terug getransporteerd worden
  2. Verwijderd worden door enzymen (MOA-A, MOA-B en COMT)
  3. Acteren op de receptor van de postsynaptische cel en zijn ‘effect’ hebben
19
Q

Presynaptische 5HT1A

A

Wanneer 5HT vrijkomt uit dendrieten, activeert het 5HT1-receptoren en vertraagt het de neuronale impuls door vermindering van serotonine-afgifte bij de axonen

20
Q

Presynaptische 5HT2B

A

De 5HT2B receptoren activeren het serotonine neuron om meer impulsstroom te veroorzaken en de afgifte van serotonine aan de axonterminal te verhogen

21
Q

Presynaptische 5HT1B/D

A

Fungeren als negatieve feedback autoreceptoren om de aanwezigheid van 5HT te detecteren, waardoor verdere afgifte van 5HT wordt stopgezet

22
Q

Werking SSRI’s

A
  1. SSRI’s blokkeren de re-uptake pomp en transporters
  2. Door de hogere hoeveelheid serotonine in de synaptische spleet worden de autoreceptoren downregulated
  3. De downregulation van de receptoren leidt tot een verminderde inhibitie (dus activatie) van de impulsflow door de cel heen
23
Q

Bijwerkingen SSRI

A

Kan komen door overgevoeligheid van postsynaptische receptoren

24
Q

SNRI’s

A

Geschikt wanneer ‘negatief affect’ het kernsymptoom is -> effect op DA en NE

25
Q

TCA’s

A

Voornamelijk gericht op serotonine -> ze hebben een effect (nog onduidelijk wat precies), MAAR ook farmacologische bijwerkingen

26
Q

MAOIs

A

Inhiberen de afbraak van NE, 5HT en DA

27
Q

Response

A

Een 50% verbetering van de symptomen

28
Q

Remissie

A

Nog wel symptomen, maar geen syndroom meer

29
Q

3 fasen van behandeling depressie

A
  1. Acute fase -> hopen op response van antidepressiva
  2. Continatie -> hopen op recovery en geen relapse
  3. Voortdurende behandeling -> hopen op recovery te houden en geen recurrence te krijgen