HC 7 Mechanisms of psychological risk factors in heart disease Flashcards

1
Q

Coronaire hartziekte

A

Ziekte die voortkomt uit vernauwing/blokkade van coronaire slagader (atherosclerose) -> veel vernauwing -> ischemie -> celatrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkeling atherosclerose (4 stadia)

A
  1. Endotheel verwonding
  2. Endotheel disfunctie
  3. Progressie
  4. Lipide accumulatie en plaque formatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endotheel disfunctie

A

Toegenomen permeailiteit van endotheel (ter reparatie na verwonding) -> immuuncellen door wand -> adhesie cellen -> stijvere arterien -> minder goede reactie vaatwand op verschillen in bloeddruk -> schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oxidatieve stress

A

Roestproces door overschot aan zuurstof (vrije radicalen). Als er teveel vrije radicalen zijn en/of te weinig antioxidanten. Aanhoudende stress, zowel lichamelijk maar ook ten gevolge van psychische belasting verhoogt radicalen productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

NFkB

A

Transcritiefactor die betrokken is bij ontstekingen: deregulering -> pathogene processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

BDNF

A

Draagt bij aan reparatiewerkzaamheden: hersenplasiticiteit en angiogenese (negatief beinvloed door cortisol bij chronische stress -> functie van repareren vervalt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

RAAS

A

Belangrijk voor regulatie van bloedvolume, elektrolyten balans en systemische weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

PEP

A

Tijd die het duurt tussen elektrisch signaal samentrekken en werkelijk samentrekken hart -> KORT: meer SNS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Flow-mediated dilation

A

Onderzoek naar reactiviteit van de vaatwand in de onderarm (= hoe makkelijk vaatwant uitzet en terugveert, is maat voor aderverkalking van de kransslagaders) -> minder in type D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Biologische theorieen van depressie

A
  1. Monoamine hypothese
  2. Inflammatiehypothese
  3. Corticoide hypothese
  4. BDNF hypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Monoamine hypothese

A

Een tekort aan serotonine en/of andere monoamines (bv. NE) veroorzaakt centraal depressieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inflammatie hypothese

A

Cytokinen in de hersenen leiden tot de inductie van ziektegedrag -> ontstaan depressieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Corticoide hypothese

A

Minder anti-inflammatoire cytokines, meer pro-inflammatoire cytokines door minder cortisol onderdrukking -> depressieve symptomen en neurodegeneratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

BDNF hypothese

A

Plasticiteitsfactor (via glutamaat) speelt een rol bij ontstaat depressie (via neurodegeneratie in de hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly