HC 4 Cardiovascular psychophysiology Flashcards

1
Q

Myocardium

A

Het spierweefsel van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cardiomyocyten

A

Hierdoor kan het elektrische signaal makkelijk van cel naar cel springen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hartslagvariabiliteit

A

Normale variabiliteit in hartslag (belangrijke prognostische tool (bv. voor het meten van stress / PZS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Acetylcholine

A

Zorgt voor het activeren van het parasympatische zenuwstelsel en hierdoor het verlangzamen van de hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SA node

A

Zorgt voor het generen van het (algemene) cardiale ritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Timedomain measures

A

Tijddomeinindices kwantificeren de hoeveelheid HRV die is waargenomen tijdens meetperioden die kunnen variëren van 2 min tot 24 h (bv. RMSSD, SDNN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Frequency domain measures

A

Berekenen de absolute of relatieve hoeveelheid signaalenergie binnen de componentbanden (bv. IBI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Respiratory gating

A

Gating is een systeem dat de normale ademhalingscyclus van een patiënt volgt met een infraroodcamera en borst-/buikmarkering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Respiratoire sinus arrhythmia (RSA)

A

Manier om HRV te meten = combinatie van inspiratie samen met ECG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Caveats

A

Variabelen die invloed hebben op de HRV (bv. medicijnen, voedselinname, sporten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Baroreceptoren

A

Baroreceptoren zijn sensorische zenuwuiteinden die veranderingen in bloeddruk detecteren en signalen naar het centrale zenuwstelsel sturen om de bloeddruk te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

SNS receptoren

A

Indirect -> Alfa-1, Bèta-2
Direct -> Bèta 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alfa-1 receptor

A

Vasoconstrictie vaten en aders (gladde spiercellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bèta-2 receptor

A

Verhoogt cardiac output (samentrekken gladde- en hartspiercellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bèta-1 receptor

A

Verhoogt cardiac output (door samentrekken gladspierweefsel in hartspier en hartslag verhogen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Muscarine receptor

A

Acetylcholine remt NE afgifte sympathische zenuwen (verminderd hartslag, inotropie atrium, geleiding AV node, snelheid)

17
Q

Inotropie

A

De kracht van spiersamentrekking

18
Q

Chronotropie

A

De snelheid van spiersamentrekking

19
Q

Intrinsieke snelheid

A

Wanneer er geen PNS/SNS activatie is, slaat het hart een bepaalde snelheid (110 bpm)

20
Q

Vagal tone (PNS tone)

A

Zorgt voor de afname van de hartslag tot een rusthartslag (50-70 bpm) -> constant actief

21
Q

Berntson’s autonomische ruimte

A

Proces van recipropal activity en co-activatie/co-inhibitie

22
Q

Recipropal

A

Als PNS activiteit vermindert, dan neemt de activiteit van SNS toe (en andersom)

23
Q

Starlings law

A

Vaardigheid van het hart om kracht van contractie aan te passen en dus het slagvolume als reactie op veranderingen in in bloed dat terugkomt in de venen -> DUS: hoeveel bloed terugkomt in het hart, bepaalt de contractie van de volgende slag

24
Q

Preload

A

Hoe hoger de druk in de vaten, hoe sneller het hart zich vult

25
Q

Afterload

A

Hoe hoger de artiële druk, hoe moeilijker het is om de kleppen te openen tegen die druk en het bloed te laten stromen (weerstand)

26
Q

Diastolische bloeddruk

A

De bloeddruk tijdens de ontspanning van het hart

27
Q

Systolische bloeddruk

A

De bloeddruk tijdens de spanning van het hart

28
Q

Medulla oblongata

A

Structuur in de hersenen die de bloeddruk reguleert + controleert de (para)sympathische neuronen in de sinusknoop, ventrikels, vaten en aders

29
Q

Baroreceptor reflex

A

Baroreceptoren detecteren veranderingen in bloeddruk en sturen signaal naar sensorische neuronen in medulla oblongata die autonome cardiovasculaire regulatie aanpassen -> regelsysteem stabiele bloeddruk

30
Q

SA-knoop (sinusknoop)

A

De SA-knoop is een kleine groep gespecialiseerde cellen in het rechteratrium van het hart. Het wordt beschouwd als de “pacemaker” van het hart omdat het normaal gesproken de elektrische impulsen genereert die de hartslag initiëren. Deze elektrische signalen verspreiden zich vanuit de SA-knoop door de atria (boezems), waardoor deze samentrekken en bloed in de ventrikels wordt gepompt.

31
Q

AV-knoop (atrioventriculaire knoop)

A

De AV-knoop bevindt zich in het septum (wand) tussen de atria (boezems) en de ventrikels van het hart. Het fungeert als een soort elektrische geleider en vertraagt de elektrische impulsen die vanuit de SA-knoop komen. Deze vertraging is essentieel omdat het de ventrikels wat extra tijd geeft om zich met bloed te vullen voordat ze samentrekken.

32
Q

Vagale toon

A

Vagale toon verwijst naar de mate van activiteit van het parasympathische zenuwstelsel, specifiek de nervus vagus.
- Wanneer de vagale toon hoog is, betekent dit dat het parasympathische zenuwstelsel dominant is en de activiteit van organen zoals het hart vertraagt.
- Wanneer de vagale toon laag is, is de activiteit van het parasympathische zenuwstelsel verminderd en kan de activiteit van het sympathische zenuwstelsel overheersen, wat leidt tot een toename van de hartslag en andere stressreacties in het lichaam

33
Q

Impedance

A

Versnelling van het signaal aan de hand van de mate van blood flow

34
Q

Pre-ejection period (PEP)

A

De tijd tussen het begin van de samentrekking van de hartkamers (ventrikels) en het openen van de aorta of de pulmonale klep meet -> maat voor het meten van SNS

35
Q

Respiratory Sinus Arrhythmia (RSA)

A

Puur parasympatisch -> vorm van HRV
- Inademing: stopt parasympatische signaal
- Uitademing: doorlating parasympatische signaal
= Maat die we berekenen tussen de snelste hartslag bij inademing en uitademing

36
Q

Vasoconstrictie

A

Verhoogt de perifere weerstand en de bloeddruk, wat de afterload verhoogt en het hartslagvolume (SV) kan verminderen. Dit kan de cardiac output verlagen tenzij gecompenseerd door een toename van de hartslag.

37
Q

Vasodilatatie

A

Verlaagt de perifere weerstand en de bloeddruk, wat de afterload verlaagt en het hartslagvolume (SV) kan verhogen. Dit kan de cardiac output verhogen, vooral als er ook een reflexmatige verhoging van de hartslag optreedt