H7.1 Flashcards
Leg uit waar het onmiddellijkheidsbeginsel op ziet bij het onderzoek ter terechtzitting
Het onmiddellijkheidsbeginsel ziet erop dat alle bewijsstukken gepresenteerd moeten worden aan de rechter en alleen hiervan gebruik mag worden gemaakt om tot zijn oordeel te komen
De OvJ is dominis litis. Leg uit wat dat inhoudt
Dominis litis betekent dat de OvJ de omvang van de tenlastelegging beslist en bepaalt wat erin staat
Leg uit wat wordt verstaan onder de tirannieke werking van de tenlastelegging
De rechter is bij zijn oordeel strikt gebonden aan wat in de tenlastelegging is opgenomen
Noem 6 kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel
Kenmerken Nederlandse bewijsstelsel:
- Negatief-wettelijk bewijsstelsel
- Limitatief aantal wettige bewijsmiddelen
- Bewijsminima (minimaal 2 bewijsgronden)
- Rechtelijke overtuiging
- Bewijsmateriaal moet gepasseerd zijn tijdens zitting
- Vrije selectie en waardering van bewijs
Leg uit waar een negatief-wettelijk bewijsstelsel op ziet
Een negatief-wettelijk bewijsstelsel ziet erop dat de rechter gebonden is aan de in de wet opgesomde bewijsmiddelen, waarbij de rechter op grond van die bewijsmiddelen overtuigd moet zijn dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan
Leg uit waar een positief-wettelijk bewijsstelsel op ziet
Een positief-wettelijk bewijsstelsel ziet erop dat de rechter gebonden is aan de in de wet opgesomde bewijsmiddelen, waarbij de rechter een veroordeling moet uitspreken bij een bepaalde hoeveelheid bewijs (wordt niet meer toegepast)
Leg uit waar een vrij bewijsstelsel op ziet
Bij een vrij bewijsstelsel zijn er geen regels opgenomen over hoe de bewijsbeslissingen genomen moet worden
Benoem de 4 wettelijke bewijsminimumregels, inclusief artikelen én benoem een belangrijk arrest
Geen veroordeling is en er is altijd steunbewijs nodig op grond van:
- Eigen bekentenis (art. 341 lid 1 Sv.)
- ‘Unus testis, nullus testis’: één getuigenverklaring (art. 342 lid 2 Sv.) (HR Steunbewijs)
- Uitsluitend schriftelijke documenten (art. 344 lid 1 sub 5 Sv.)
- Uitsluitend anonieme verklaringen (art. 344a lid 1 en 4 Sv.)
Waar moet op worden gelet bij steunbewijs?
Bij steunbewijs moet er voldoende steun zijn. Er mag dus geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de ene verklaring en het steunbewijs
Noem de 4 wettige bewijsmiddelen die als enige worden erkend
Wettige bewijsmiddelen:
- Eigen waarneming van de rechter (art. 339 lid 1 sub 1 jo. art. 340 Sv.): rechter mag waarnemingen die hij opdoet tijdens het onderzoek, gebruiken als bewijs (bijvoorbeeld: foto- of videobeelden, die staan namelijk niet als bewijs in de wet)
- Verklaringen van den verdachte (art. 339 lid 1 sub 2 jo. art. 341 lid 1 Sv.): verklaringen van de verdachte tijdens het strafproces (bijvoorbeeld: verklaringen van verdachte tijdens politieverhoor)
- Verklaringen van een getuige (art. 339 lid 1 sub 3 jo. art. 342 Sv.): verklaring mag alleen op basis van eigen waarnemingen en ondervindingen, maar testimonium de auditu (‘iets horen zeggen’) is wel toegestaan (HR De auditu)
- Verklaringen van een deskundige (art. 339 lid 1 sub 4 jo. art. 343 Sv.): toekenning van wetenschap en kennis door een deskundige op een gebied waar de rechter onvoldoende kennis van heeft
- Schriftelijke bescheiden (art. 339 lid 1 sub 5 jo. art. 344 lid 1 Sv.): documenten zoals rechtelijke beslissingen en strafbeschikkingen, processen-verbaal, ambtelijke stukken en deskundige verslagen