H7 kwaliteit van leven H8 vluchtenlingenhulp H9 Positief ontwerpen Flashcards

1
Q

Spanningsveld
bevorderen eigen
regie

A
  1. Niet iedereen heeft de vaardigheden om op alle terreinen of leefdomeinen zelf de regie te voeren.
  2. Niet iedereen die regie heeft zal dat ook zo ervaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Better life index

A

Ook wel OECD-index. Deze brengt het huidige niveau van welbevinden in kaart (het ‘hier en nu’), evenals de bronnen voor het welbevinden van de toekomst. Huidig welbevinden wordt geconceptualiseerd door 11 sleuteldomeinen. Deze refereren aan de materiële en economische situatie en aan de kwaliteit van leven, waaronder het sociaal welbevinden. De mate van ongelijkheid tussen bepaalde groepen binnen een bepaald land is een goede indicator voor het huidig niveau van welbevinden. In de OECD-index wordt ook expliciet rekening gehouden met de bronnen die van invloed zijn op het toekomstig welbevinden en die door de huidige beleidsbeslissingen beïnvloed worden. Deze bronnen worden gerepresenteerd door het economische, het ecologische, het menselijk en het sociale kapitaal. De link tussen welbevinden en duurzaamheid (sustainability) wordt in deze index geëxpliciteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Drie uitingen van
sociale ongelijkheid
(OECD)

A
  • De kloof tussen bepaalde groepen binnen de bevolking (bijvoorbeeld de kloof tussen mannen en vrouwen, tussen oud en jong),
  • De kloof tussen diegenen aan de top en de bodem van een bepaalde categorie (bv het verschil tussen het inkomen van de 20% rijkste en de 20% armste mensen)
  • De mate van deprivatie, zijnde het deel van de bevolking dat beneden een bepaalde drempel (treshold) valt, bijvoorbeeld beneden een bepaald niveau van gezondheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste
bevindingen rapport
‘how’s life’.

A

Sinds 2010 is het welbevinden toegenomen, hoewel er grote verschillen tussen en binnen landen bestaan. Voornamelijk de landen die in 2010 nog een laag niveau van welbevinden rapporteerden, zijn sindsdien vooruitgegaan op de OECD better life index. Opmerkelijk is dat het sociale weefsel lijkt te verzwakken, ook binnen de algemeen goed scorende landen. Er wordt minder tijd met anderen gespendeerd, bronnen van sociale steun verdwijnen, gevoelens van eenzaamheid en ‘er alleen voor
te staan’ nemen toe. De landen die een relatief hogere OECD better life index hebben, worden in het algemeen gekenmerkt door een hoog huidig welbevinden, en ook door minder sociale ongelijkheid en minder mensen die in deprivatie leven. Opvallend is wel dat de ongelijkheid in inkomen nauwelijks veranderd is sinds 2010, ook in welvarende landen zoals Nederland. De vooruitgang op het gebied van huidig welbevinden loopt echter niet parallel met de aandacht voor en de vooruitgang in de zorg voor de bronnen die nodig zijn om het welbevinden in de toekomst te behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sterke en minder
sterke punten NL
volgens better life.

A

NL zit in de top voor werk-leven-balans en burgerzin, evenals voor maatschappelijke betrokkenheid. Op de indicator inkomen scoort Nederland zwak. Het gemiddelde inkomen is lager dan het OECD-gemiddelde en er is een aanzienlijke kloof tussen rijk en arm: de rijkste 20% verdient meer dan 4x zoveel als de minst verdienende 20%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritiek cultureel
psychologen op PP

A

Theorieën over welzijn zijn vooral een reflectie van de Amerikaanse individualistische levenshouding. De PP richt zich te veel op het individu en er wordt te weinig rekening gehouden met de invloed van sociaal-culturele en historische factoren. Het zou ook te veel nadruk leggen op de universaliteit van onderzoeksbevindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

PP is WEIRD

A

De PP is enigszins WEIRD (western, educated, industrialized, rich en democratic). De wetenschap van psychologie is voor 95% gebaseerd op onderzoek onder westerse, hoogopgeleide en welvarende populaties uit geïndustrialiseerde gebieden in democratische landen. Bevindingen over deze groepen worden vervolgens gegeneraliseerd naar niet-westerse populaties. Sinds 2012 is er een sterke trend die duidt op globalisering van onderzoek op het gebied van PP: er is een sterke stijging van het aantal studies uit niet-westerse landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een veranderend
landschap

A
  • De samenstelling van de NL bevolking verandert (steeds meer inwoners met een migrantenachtergrond).
  • Het toenemende aantal migranten heeft ook consequenties voor de GGZ. De gezondheid van mensen met een niet-westerse achtergrond is doorgaans slechter dan die van mensen met een NL achtergrond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten
stressfactoren bij
migranten

A
  1. Premigratiestressfactoren: psychologische klachten als gevolg van trauma, bv gevangenschap, blootstelling aan levensbedreigende situaties, marteling.
  2. Migratiestressfactoren: psychologische klachten als gevolg van de migratie, zoals vluchtervaringen, misbruik van mensensmokkelaars en slechte omstandigheden.
  3. Postmigratiestressfactoren: klachten na de migratie, zoals lange procedures, gebrek aan privay, financiële afhankelijkheid, discriminatie, werkloosheid.
  4. Acculturatiestress. Stress die voortkomt uit alle veranderingen wanneer 2 of meer culturele groepen met elkaar in contact komen. Acculturatiestress hangt af van de manier waarop migranten integreren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acculturatiestijlen

A
  1. Assimilatie: volledig opgaan in de omgeving
  2. Integratie: een balans zoeken tussen eigen sociale groep en de nieuwe omgeving
  3. Marginalisatie (zich isoleren) of segregatie (zich afzonderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Barrières bij
psychosociale
hulpverlening aan
vluchtelingen

A
  1. Onbekendheid met de GGZ
  2. Andere verwachtingen van hvl vanwege ander aanbod in land van herkomst
  3. Gebrek aan vertrouwen in overheid en zorginstanties
  4. Cultuurkloof tussen zorgverlener en patiënt door gebrek aan kennis over cultuur.
    Bij het behandelen van sociaal-psychologische problemen wordt vaak verwezen naar cultural idioms of distress (CID’s): cultuurspecifieke expressie van lijden. De mate van welbevinden of het gebrek daaraan wordt in niet-westerse bevolkingsgroepen vaak verklaard door geloof in magie en hekserij (boze oog, relaties met voorouders of andere geesten en reïncarnatie).
  5. Taal en communicatie (elkaar niet begrijpen)
  6. Culturele overtuigingen bij migranten en vluchtelingen (vaak niet gebruikelijk om hulp te krijgen voor psychologische problematiek in land van herkomst. Mensen zijn bang om gestigmatiseerd te worden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mozaïek-project

A

Een PP interventie met als doel arbeidsintegratie van statushouders (leven in NL vormgeven) - Deelnemers laten nadenken over wat zij op dit moment belangrijk vinden op verschillende gebieden in het leven: Bewustwording van persoonlijke waarden en sterke kanten en het formuleren van activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bamboo

A

GGZ-preventieprogramma dat wordt aangeboden in asielzoekerscentra voor kinderen, jongeren en volwassenen met als doel versterken van veerkracht en positieve mentale gezondheid. Culturele adaptie is een uitdaging, omdat het voor alle vluchtelingen toegankelijk moet zijn. 2 kernelementen die de meeste vluchtelingen met elkaar gemeen hebben:
1. Afkomstig uit landen met collectivistische cultuur
2. Religie vormt een belangrijke bron voor veerkracht en welzijn.
Daarom is het programma vooral groepsgericht en besteedt aandacht aan religie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Effecten PPI

A

Weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit. Onderzoek westerse landen: PPI’s hebben een klein effect op depressie en een klein tot matig effect op angst, subjectief en psychologisch welbevinden. Niet-westerse landen: onderzoek laat matige effectgrootten zien voor subjectief en psychologisch welzijn en grote effecten voor angst en depressie. 3 verklaringen voor het verschil in effectgrootten:
- Studies uit niet-westerse landen hebben een hogere kans op onderzoeksbias door een lagere methodologische kwaliteit.
- Bepaalde activiteiten die vaak voorkomen in PPI’s zijn activiteiten die in niet-westerse context juist niet stigmatiserend zijn (bv. beoefenen van dankbaarheid en meditatie). Hierdoor zijn PPI’s mogelijk effectiever bij niet-westersen.
- PPI’s bevatten activiteiten gericht op verbetering van sociale relaties. Dit kan een goede invloed hebben op de betrokkenheid van de deelnemers, omdat de belangen
en behoeften van de groep vaker centraal staan in collectivistische culturen
- PPI’s richten zich veel op het cultiveren van positieve gemoedstoestanden met een low arousal (kalmte, harmonie, ontspanning), die in simmige niet-westerse landen hoger worden gewaardeerd.
- PPI’s bevatten vaak religieuze of spirituele activiteiten zoals gebed en meditatie, waardoor ze goed aansluiten bij belevingswereld niet westerse populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Culturele
sensitiviteit

A

Interventieprogramma’s die rekening houden met de culturele en etnische kenmerken, ervaringen, waarden en normen, gedragingen, geloofsovertuigingen, en de sociale en cultuurhistorische context van de deelnemers aan de programma’s. Culturele sensitiviteit kan de betrokkenheid en toewijding van de deelnemers vergroten en uitval verlagen. 5 essentiële kenmerken van culturele sensitiviteit:
- Kennis van verschillende culturen en de waarden van andere individuen.
- Inachtneming van iemand achtergrond, waarden en voorkeuren.
- begrip of inzicht hebben voor andermans overtuigingen en ervaringen.
- Respect; het tonen van waardering en begrip voor ervaringen en waarden van ander
- Tailoring: in staat zijn eigen wereldbeeld bij te stellen om een ander te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Culturele adaptatie

A

Een aspect van culturele sensitiviteit en heeft betrekking op het systematisch aanpassen van evidence-based behandelingen en protocollen. In de praktijk zien we vaak dat dit achterwege blijft. Werkelijke effectiviteit van culturele adaptie is moeilijk vast te stellen (door ontbreken van info en het niet helder beschrijven van het proces) SMS (Strong Minds Suriname) is een vb van een programma met culturele adaptie. Dit programma is gericht op het vergroten van veerkracht en positieve mentale gezondheid. Ontstaan na literatuurstudie, kwalitatief onderzoek en selectie van meetinstrumenten. Religie bleek een belangrijke bron van veerkracht te zijn. De effectgrootten lagen hoog (misschien juist door de culturele adaptie).

17
Q

Fasen van culturele
adaptie (cyclisch)

A
  1. Inventarisatie: achtergrondinformatie over de doelgroep verzamelen (door literatuurstudie, diepte-interviews en focusgroepbijeenkomsten)
  2. Aanpassing: op basis van de informatie wordt de interventie aangepast (cultuursensitieve psycho-educatie, interventieprogramma selecteren/ontwerpen, ontwikkelen van trainingshandleidingen en werkboeken)
  3. Implementatie: het doel is om de volledige interventie voor de beoogde doelgroep uit te rollen (de logistieke planning en het trainen van de trainers valt hieronder).
  4. Evaluatie
18
Q

4 soorten evaluatie
van culturele
adaptatie

A

1) Trainersevaluatie
2) Deelnemersevaluatie. bv. met vragenlijsten of mixed-method onderzoek; hierbij worden kwalitatieve en kwantitatieve gegevens gecombineerd.
3) Evaluatie voor externe belanghebbenden. bv. presentatie aan externe financiers of samenwerkingspartners en het ontvangen van feedback hierover.
4) Effectiviteits- en doelmatigheidsonderzoek. Bv. gerandomiseerd onderzoek of kosteneffectiviteitsanalyse

19
Q

Oppervlakkige vs
diepere
adaptatie

A

Resnicow stelt dat culturele adaptie kan worden toegepast op een oppervlakkig structuurniveau en/of een dieper structuurniveau
- Oppervlakkige adaptatie: men stemt alleen de waarneembare interventiematerialen af op de doelgroepen.
- Diepere adaptatie: weerspiegelt de integratie van culturele, sociale, ecologische en historische factoren in de interventie, waarbij de kernwaarden van de doelgroep worden ingebed in de interventie.

20
Q

Richtlijnen
culturele adaptie
van PPI

A
  • Identificeer karaktersterkten d.m.v. het afnemen van vragenlijsten.
  • Identificeer algemene en cultuurspecifieke beschermende factoren die bijdragen aan veerkracht en welzijn.
  • Gebruik positieve rolmodellen (lokaal of internationaal).
  • Integreer religieuze kennis, praktijken en rituelen die aansluit bij de doelgroep.
  • Integreer cultureel sensitieve meditatievormen
  • Train lokale trainers en ervaringsdeskundigen en zet hen in bij interventie.
  • Wees je bewust van verschillende communicatiestijlen en taboes.
  • Gebruik lokale spreekwoorden, uitdrukkingen, verhalen, metaforen en symbolen.
  • Focus op groepsgebaseerde positieve activiteiten.
21
Q

2 kernvragen
interactie
ontwerpdiscipline
en PP

A

Er zijn 2 kernvragen die gebaseerd zijn op wederkerige interacties tussen de kennisdomeinen ‘ontwerpdiscipline’ en ‘positieve psychologie’
1. Hoe kan kennis uit de ontwerpdiscipline bijdragen aan het ontwikkelen van effectieve PPI?
2. Hoe kan kennis uit de PP de ontwerpdiscipline informeren en inspireren?

22
Q

Positive psychology
manifesto

A

Gepubliceerd door een paar grondleggers van de PP waarin ze hun visie gaven over de doelstellingen en onderzoeksvragen van de stroming. Het laatste deel van dit manifest beschrijft wat er nodig is om de PP zelf te laten floreren met het advies om bruikbare ‘producten’ te produceren.

23
Q

Positief
Psychologische
interventies (PPI)

A

Handelingsmethode of activiteiten gericht op het cultiveren van positieve gevoelens, gedragingen of gedachten.

24
Q

Digitale PPI’s

A
  • Voor brede doelgroep beschikbaar.
  • De grootste kracht van digitale interventies is de schaalbaarheid.
  • Digitale welzijnsinterventies kunnen deelnemers controle geven over hun eigen welbevinden en zorgen voor een duurzame welzijnsverandering door interventies te integreren in de activiteiten in het dagelijks leven door gebruik smartphone.
  • 2 obstakels die met digitale PPI’s overwonnen moeten worden:
    1. Afstemming op de behoefte van de gebruikers (aansluiting juist cruciaal, omdat programma’s vooral zelfstandig doorlopen worden).
    2. De motivatie van die gebruiker om een programma af te maken (Gevolg: veel online interventies niet effectief omdat mensen onvoldoende gemotiveerd blijven om de interventie af te ronden).
25
Q

4 technieken uit de
ontwerpdiscipline
om de obstakels te
overwinnen

A
  1. Tovertafel: stimuleert mensen om grote armgebaren te maken en zich meer bewust te zijn van hun tafelgenoten (obstakel 1)
  2. Stickz: nodigt kinderen uit om te slepen, sjouwen en bouwen en stimuleren de fantasie (obstakel 1)
  3. Tinytask: 50 munten met verschillende geluksuitdagingen die je aan je sleutelhanger klikt en uitvoert (obstakel 2)
  4. Reis naar jezelf: activiteitentracker met je reis naar een gezonde levensstijl weergegeven in een ballonvaart (obstakel 2)
26
Q

Empathisch
ontwerpen

A
  • Ontwerpproces start altijd met een doelstelling (ontwerpintentie). De kern is dat men zich bij het formuleren van zulke doelstellingen zo goed mogelijk inleeft in de ervaringen en behoeften van de doelgroep (door naar de locatie toe te gaan).
  • Is een toegepaste vorm van etnografie (onderzoek naar een groep). Verschil: etnografie richt zich op ‘wat is’ (zonder in te grijpen), terwijl empathisch ontwerpen zich richt op ‘wat zou kunnen’ (door wel in te grijpen)
27
Q

Bodystorming

A

Voorbeeld van een empathische techniek. Men stelt zich voor hoe het zou zijn als de te ontwerpen interventie al bestaat en vraagt de gebruiker om daarnaar te handelen, met als doel de activiteit en het beoogde gedrag op een speelse manier te verkennen (allerlei objecten kunnen worden gebruikt: bv. ‘magische objecten’ waaraan denkbeeldige functies worden toegekend, rollenspellen om fysieke, sociale of culturele contexten te exploreren of de tovertafel die bewoners van een verzorgingstehuis naar buiten trekt en de hulpverleners ontlast).

28
Q

Participatief
ontwerpen

A

Ontwerpers en eindgebruikers werken actief samen om tot een goede ontwerpoplossing te komen (co-design). Gaat om ontwerpen met mensen i.p.v. ontwerpen voor mensen. Co-design is gebaseerd op het idee dat de eindgebruiker ‘als expert op het gebied van zijn ervaringen’ een unieke eigen perspectief meebrengt in het creatieve proces. Bijvoorbeeld door gebruik van collages of storyboards.

29
Q

Stickz

A

Voorbeeld van een participatief ontwerp. Doel was om fysiek spel mogelijk te maken voor jonge kinderen in langdurige ziekenhuisopnames en om 3 kernkwaliteiten van buitenspel in het ziekenhuis te brengen:
1. Lichamelijk spel: grofmotorische bewegingen die gebruikmaken vd grote spieren
2. Verspreid spel: laat zich niet belemmeren door de grenzen van het speelveld
3. Vrij spel: ongestructureerd, spontaan en zonder vooropgestelde regels

30
Q

Persuasief
ontwerpen

A
  • Een interventie die doelbewust is ontworpen om opvattingen of gedrag van mensen te veranderen d.m.v. overtuiging en sociale invloed, maar niet met dwang.
  • Maakt gebruik van het overdragen van kennis, makkelijker maken van gewenst gedrag, herinneren aan voorgenomen gedrag, activeren van normen en het inzetten van sociale competentie en beloning.
  • Psychologische processen en fenomenen die het gewenste gedrag kunnen veroorzaken en middelen die voorhanden zijn om dat te ondersteunen:
    o Gewoontegedrag is sterk verbonden met de omgeving waarin het zich voordoet. Hierdoor kan een verandering in die omgeving soms meer effect hebben dan een herinnering van een app.
    o Onmiddellijke feedback maakt gedragsaanpassing makkelijker. Interventie moet daarom direct de consequenties tonen van veelvoorkomende gedragskeuzes.
  • Voorbeeld: Tinytask (sleutelhangers met munten. De munten vertalen 12 abstracte strategieën naar kleine, begrijpelijke uitdagingen en bieden een tastbare stimulans).