H7 Critical Rationalism Flashcards
Poppers belangrijkste motivatie om kritisch te zijn over de uitgangspunten van het logisch positivisme was niet eens gelegen in de groep zelf, maar in de stand van zaken in de wetenschap aan het begin van de twintigste eeuw.
- Popper zag een groot verschil tussen de sociale en gedragswetenschappen enerzijds en de natuurwetenschappen anderzijds. Leg uit hoe de stand van zaken in de sociale wetenschappen bij Popper een gevoel van onvrede veroorzaakte.
Een specifiek voorval in de natuurwetenschappen was hierin voor hem sterk bepalend. Welk voorval was dat?
Veel van de heersende sociaalwetenschappelijke theorieën in de tijd van de Wiener Kreis leken alles te kunnen verklaren. Popper wees daarbij met name op marxistische en psychoanalytische theorieën, waarvan hij zich afvroeg of deze wel wetenschappelijk waren te noemen. De marxistische sociologie had ogenschijnlijk een verklaring voor elke vorm van onderdrukking en voor elke maatschappelijke revolte die daartegen gericht was. Dit gevoel dat de menswetenschappen allesverklarend waren, werd nog eens benadrukt in Poppers confrontatie met de psychoanalyticus Adler. Die had, linksom of rechtsom, voor elke vorm van afwijkend gedrag een verklaring. Het viel Popper op dat beide theorieën bij elke ogenschijnlijk tegenstrijdige observatie zo konden worden verdraaid en verbogen dat de nieuw gevonden empirische gegevens telkens weer in het kader van de theorie leken te passen.
In de natuurwetenschappen ging het er heel anders aan toe. Toevallig werd in diezelfde periode door een ingenieuze observatie van Arthur Eddington aangetoond dat licht zich niet alleen als golf gedroeg volgens de aloude wetten van newtoniaanse mechanica, maar ook als een verzameling deeltjes volgens de nieuwe relativiteitstheorie van Einstein. Hiermee werd aangetoond dat Einstein gelijk had. Deze verificatie vond Popper echter van weinig belang. Veel belangrijker was dat Einstein een heel specifieke voorspelling had gedaan waarmee hij allerlei mogelijke observaties had uitgesloten, net als de theorieën van Newton. Als een van al die andere observaties gedaan was, dan was daarmee aangetoond dat Einstein ongelijk had, maar uit de observatie bleek dat Newton ongelijk had en dus werd zijn mechanica vervangen door de theorie van Einstein.
In de natuurwetenschappen werd dus op zeer nauwkeurige en systematische wijze de ene theorie verworpen ten gunste van een betere, puur op grond van empirische evidentie. Tegelijkertijd werden in de sociale wetenschappen theorieën bij elke tegenstrijdigheid verdraaid totdat zij weer aansloten bij de waarneming.
Kijkend naar dit verschil tussen de natuurwetenschappen en de menswetenschappen en het beschreven voorval trekt Popper een ogenschijnlijk paradoxale conclusie over de kracht van wetenschappelijke theorieën.
- Welke ogenschijnlijk paradoxale conclusie bedoelen we hier? Waarin schuilt volgens Popper precies de kracht van een theorie?
Ogenschijnlijk leken marxistische en psychoanalytische theorieën zeer sterk omdat zij alles konden verklaren. Maar volgens Popper was dat juist hun zwakte. Omdat zij zich niet kwetsbaar opstelden met gedurfde en concrete voorspellingen waren zij eigenlijk onbruikbaar. Immers, een theorie die alle kanten op gebogen kan worden, maakt de wereld helemaal niet voorspelbaarder en hanteerbaarder. Zij kan zich alleen achteraf op de borst kloppen door te stellen dat de feiten binnen de theorie passen. Zulke theorieën zijn in wezen niets anders dan buigbare, ideologische openbaringen die in niets verschillen van astrologie.
Het feit dát theorieën verworpen worden is dus helemaal geen teken van zwakte. Integendeel, het laat zien dat zij concrete voorspellingen hebben gedaan over een gebeurtenis, waardoor zij getoetst konden worden aan de werkelijkheid. Eigenlijk is een theorie die op basis van een concrete voorspelling verworpen wordt, dus veel beter dan een theorie die altijd maar alles kan verklaren. De kracht van een theorie zit dus in de mate waarin zij zichzelf kwetsbaar opstelt.
Hoe nauwkeuriger de voorspellingen zijn die ontleend zijn aan de theorie en hoe groter de hoeveelheid observaties is dat wordt uitgesloten, hoe gemakkelijker zij kan worden weerlegd. Als vervolgens een van die uitgesloten observaties gedaan wordt, moet de theorie helaas verworpen worden, maar blijkt wel dat het een sterke theorie was. De allerbeste theorie is natuurlijk die ene theorie die concrete voorspellingen genereert en desondanks nog steeds niet verworpen is.
Popper bekritiseert de inductivistische aanpak van wetenschap die de logisch positivisten aanhingen en stelt een radicaal andere aanpak voor. Leg nog eens goed uit hoe zijn positie is. Geef antwoord op de volgende vragen en gebruik daarbij voortdurend het voorbeeld van de zwanen.
- Zowel Popper als de Wiener Kreis baseren zich op de opvattingen van Comte. Leg dit gemeenschappelijke uitgangspunt uit.
Hoe luidt Poppers kritiek op het inductivisme en wat voor gevolgen heeft dat voor het verificatiecriterium?
Wat is het alternatieve criterium dat Popper te bieden heeft en hoe sluit dit aan bij Comte?
Net als de logisch positivisten volgde Popper het standpunt van Comte dat de wetenschappelijkheid van een theorie samenhangt met diens voorspellingskracht. De logisch positivisten breiden dat uit naar hun verificatiecriterium: een theorie moest niet alleen voorspellingen mogelijk maken, die voorspellingen moesten ook geverifieerd worden aan de hand van de werkelijkheid.
Popper hekelt dit inductivistische standpunt van het logisch positivisme. Met name de manier waarop in de sociale wetenschappen met theorievorming werd omgesprongen maakte hem duidelijk dat het inductivistische principe, en dus het verificatiecriterium, geen basis kon zijn voor zekere, objectieve kennis. Neem de theorie ‘alle zwanen zijn wit’. Je kunt miljoenen witte zwanen observeren, maar je blijft altijd het risico lopen dat de volgende zwaan zwart is. Met het zoeken naar bevestiging van je standpunt, bereik je dus nooit zekerheid. Daarom besloot Popper dat het verificatiecriterium van de Wiener Kreis nergens toe leidde. Een wetenschapper kan nooit met zekerheid stellen dat een theorie altijd en overal geldig is.
Toch vindt Popper de voorspellende waarde die Comte centraal stelt net zo belangrijk als de logisch positivisten. De opmerkelijke draai die Popper echter maakt, is dat hij niet zoekt naar verificatie, maar juist de weerlegbaarheid van die voorspellingen aanwijst als criterium van wetenschappelijkheid. Pas als blijkt dat onze voorspelling niet uitkomt, bereiken we de enige wetenschappelijke zekerheid die mogelijk is: onze theorie is niet waar. Neem maar weer de theorie ‘alle zwanen zijn wit’. Pas als we een zwarte zwaan observeren bereiken we zekerheid, namelijk dat niet alle zwanen wit zijn. Een wetenschapper moet dus actief op zoek naar weerlegging van zijn theorie en mag zijn theorie in afwachting van die weerlegging hoogstens voorlopig voor waar aannemen. Zo’n weerlegging noemt Popper ook wel falsificatie, daarom spreken we over het algemeen over het falsificatiecriterium van Popper.
De Wiener Kreis reageerde onmiddellijk op Poppers kritiek, met name Carnap stond kritisch tegenover Popper.
- Hoe luidde de reactie van Carnap en wat deed Popper met deze kritiek?
In de discussie tussen Carnap en Popper worden drie verschillende begrippen gebruikt voor het idee van ‘bevestiging’ van een theorie. Leg in uw antwoord de verschillen uit tussen deze begrippen door aan te geven of zij een grens kunnen trekken tussen wetenschap en astrologie.
Beredeneer tot slot in uw antwoord of het demarcatiecriterium van Popper beter werkt dan de criteria van de Wiener Kreis.
In een reactie op Poppers kritiek gaf Carnap toe dat het verificatiecriterium inderdaad moeilijk stand kon houden. Verificatie was immers, net als Neurath al had laten zien, in feite onmogelijk. Bovendien gaf hij Popper gelijk dat het niet mogelijk was om via inductie tot volledige zekerheid te komen. Daarom stelde hij voor het verificatiecriterium af te zwakken tot een confirmatiecriterium.
Het verschil tussen verificatie en confirmatie ligt besloten in de stelligheid. Met verificatie bedoelde men dat iets stellig bewezen was. Confirmatie betekende slechts dat de theorie door een specifieke observatie werd bevestigd, maar daarmee nog niet volledig waar hoefde te zijn. Zodoende probeerde Carnap het logisch positivisme te redden: theorieën kunnen weliswaar nooit volledig geverifieerd worden, maar wel beetje bij beetje geconfirmeerd raken. Een toenemende mate van confirmatie zou daarmee een indicatie zijn van de wetenschappelijkheid van een theorie.
Popper was absoluut niet onder de indruk van deze reactie. De oplossing van Carnap leverde namelijk uiteindelijk geen enkel criterium op. Denk nog maar eens aan het voorbeeld van astrologie. Ondanks haar onwetenschappelijke karakter, wordt astrologie met grote regelmaat bevestigd. Volgens het confirmatiecriterium wordt astrologie dus gewoon weer een wetenschappelijke theorie. Samenvattend kun je zeggen dat het verificatiecriterium dus veel te sterk – geen enkele theorie kan ooit volledig geverifieerd worden – en het confirmatiecriterium veel te zwak – er is allerlei pseudowetenschap die regelmatig geconfirmeerd wordt.
De enige vorm van bevestiging waarover men volgens Popper mocht spreken was corroboratie. Dit wil zoveel zeggen als ‘ondanks een poging tot falsificatie is de theorie nog niet gefalsifieerd’. Andere vormen van bevestiging, zoals verificatie of confirmatie, deden er niet toe. Als demarcatiecriterium werd deze corroboratie echter niet gebruikt. Daarvoor was het principe van falsificatie bedoeld: alleen theorieën die de potentie hebben om gefalsifieerd te worden zijn wetenschappelijk.
Popper zocht niet alleen uit intellectuele interesse naar mogelijkheden om objectieve wetenschap te scheiden van andere vormen van kennis. Het was voor hem een maatschappelijk onderwerp dat hem na aan het hart lag.
- Wat is vanuit maatschappelijk perspectief de belangrijkste kritiek van Popper op de sociale wetenschappen?
Het grootste probleem van de sociale wetenschappen is, volgens Popper, dat zij minder eenduidige, algemeen geldige universele wetten opleveren dan de natuurwetenschappen. Nu is dat op zichzelf niet zo erg, maar het gevolg hiervan is dat in de sociale wetenschap vaak een hermeneutische methode gebruikt wordt waarbij wordt verondersteld dat het onderzoeksobject gebonden is aan een sociale en historische context. Daardoor is de voorspellende kracht van sociaalwetenschappelijke theorieën vaak minder groot dan die van de natuurwetenschappen, en met een zwakkere voorspellingskracht worden de toepassingsmogelijkheden ook minder.
Op de wet van de zwaartekracht kunnen we bijvoorbeeld met grote zekerheid rekenen, waardoor we met die theorie de wereld op voorspelbare wijze kunnen hanteren. Op basis daarvan kunnen we het gewicht van een zak graan bepalen, uitrekenen hoeveel stuwkracht een raket moet hebben om los te komen van de aarde, enzovoort. Sociaalwetenschappelijke theorieën leveren over het algemeen niet zo veel zekerheid. Zij gaan niet over wetten, maar hoogstens over regelmatigheden die we zien in menselijke gedrag.
We zien hier dus weer de kloof die we in de eerste studietaak van deel 2 ook tegenkwamen: die tussen verklarende wetmatigheden en particulier inzicht. Op zichzelf is die kloof geen probleem, volgens Popper, maar bij de toepassing van kennis moeten we wel beseffen dat die kloof er is. Op basis van het hermeneutisch, particulier, subjectief inzicht dat veel sociaalwetenschappelijke theorieën te bieden hebben, kun je onmogelijk algemeen geldende, universele wetten construeren waarmee je de sociale wereld net zo beheersbaar maakt als de natuurlijke wereld. Dit leidt namelijk tot wat Popper aanduidt als ‘utopian engineering’ zoals dat gedaan wordt op grond van ideologische geschriften als de Bijbel, Das Kapital, Mein Kampf of Mao’s rode boekje.
Popper ziet dus een duidelijk onderscheid tussen de sociale en de natuurwetenschappen. We hebben ook gezien dat Popper een scherp demarcatiecriterium hanteert om aan te geven wat wetenschappelijke kennis is en wat niet. Wanneer je dat criterium hanteert en daarmee op basis van bovenstaand relaas een oordeel zou moeten vellen over de sociale wetenschappen, komen die er niet goed af.
- Leg uit waarom de sociale wetenschappen volgens Popper eigenlijk geen wetenschappen zijn.
Ga in uw antwoord in op het verschil tussen wetten en regelmatigheden.
Welke oplossing biedt Popper de sociale wetenschappen om te ontkomen aan dit fiasco?
Wetenschappelijke theorieën moeten nauwkeurige voorspellingen mogelijk maken, zodat zij veel risico lopen om gefalsifieerd te worden. Theorieën zonder een dergelijke voorspellende kracht zijn dus niet wetenschappelijk. Uit Poppers relaas over de sociale wetenschappen is duidelijk op te maken dat hij vindt dat deze niet het soort theorieën opleveren dat aan zijn criterium voldoet.
Het object van de sociale wetenschappen is nou eenmaal niet in wetten te gieten, enkel in regelmatigheden, en zulke regelmatigheden staan geen voorspellingen toe. Een wet is een uitspraak over een mechanisme, en kan leiden tot een voorspelling over de werking daarvan in de toekomst. Een regelmatigheid is slechts een statistisch patroon dat verkregen wordt door terug te kijken en kan dus nooit leiden tot concrete voorspellingen. Formeel zouden de sociale wetenschappen, volgens Popper, dus eigenlijk geen wetenschappen mogen heten.
Zodoende rest de sociale wetenschapper niet veel meer dan het gebruik van hermeneutische methoden. Toch hoeft dat niet volgens Popper. De oplossing die hij aandraagt om hieraan te ontkomen is het rationaliteitsbeginsel. Dit principe schrijft voor dat mensen in een gegeven situatie die actie zullen uitvoeren die op dat moment het meest adequaat is.
Let wel, dit principe vervult voor de sociale wetenschappen een rol zoals de wet van de zwaartekracht dat doet voor de natuurwetenschappen, maar toch is het niet echt een wet zoals natuurwetten dat zijn. Het is een aanname die sociale wetenschappers, volgens Popper, noodzakelijkerwijs moeten maken om het modelleren en voorspellen van menselijk gedrag mogelijk te maken. Zolang men uitgaat van het rationaliteitsbeginsel is het voor de sociale wetenschappen mogelijk om zich te bedienen van natuurwetenschappelijke methoden zoals deductie van voorspellingen en de experimentele toetsing daarvan.
De meeste kritiek op Popper heeft direct betrekking op zijn falsificatiecriterium. Het belangrijkste punt van kritiek heeft te maken met de overlevingskans van nieuwe theorieën.
- Leg uit wat op dit punt problematisch is en geef aan hoe Popper dit probleem probeerde op te lossen.
Stel dat we Poppers falsificatiecriterium streng zouden hanteren. Wat voor effect zou dat hebben op creatieve innovatie? Er is geen enkele nieuwe theorie die van begin af aan volledig sluitend is. Toch zouden we al die theorieën onmiddellijk moeten verwerpen bij de eerste de beste falsificatie. Een veel gehoorde kritiek op Popper is dan ook dat hij in feite voortdurend het kind met het badwater weggooit. Theorieën krijgen bij hem geen kans om te groeien, zich te ontplooien en een volwaardige theorie te worden. Voor die tijd zijn ze immers al lang gefalsifieerd.
Maar zou die theorie bijvoorbeeld niet met een kleine verbetering alsnog de juiste voorspelling doen? Popper wilde de wetenschap behoeden voor dergelijke ad-hoc aanpassing van theorieën, maar zag ook wel dat wanneer een theorie nog in de kinderschoenen staat, deze vaak nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Daarom zouden wetenschappers een theorie tijdelijk moeten kunnen beschermen tegen zulke vroegtijdige verwerping. Volgens Popper mag dat ook best. We mogen een jonge theorie tijdelijk immuniseren voor al te snelle falsificatie, bijvoorbeeld door de theorie aan te passen op basis van voortschrijdend inzicht. Voorwaarde is echter wel dat zulke aanpassingen leiden tot een nieuwe falsifieerbare hypothese. Dat laatste is belangrijk omdat een theorie anders alsnog allesverklarend wordt en dus potentiële falsificatie onmogelijk maakt. Deze oplossing van Popper is vooral pragmatisch en niet echt in lijn met zijn eigen rationalistische principes. Je kunt je dus afvragen of zodoende niet toch wat haarscheurtjes verschijnen in de ogenschijnlijke volmaaktheid van Poppers oorspronkelijke demarcatiecriterium.
Voor het bovenstaande punt van kritiek had Popper nog een oplossing, maar er worden ook drie kritiekpunten besproken die onopgelost bleven. Een daarvan is dat ook astrologie voorspellingen kan doen die falsifieerbaar zijn. Dit zegt iets over de zekerheid die via Poppers kritisch rationalisme te bereiken is. Daarover gaan de volgende vragen.
- Als we kijken naar het proces dat de wetenschapper volgens Popper tot zekerheid zou moeten leiden, welke zekerheid bereikt die wetenschapper dan eigenlijk precies?
Probeer in uw antwoord goed duidelijk te maken hoe het wetenschappelijk proces verloopt als je strikt vasthoudt aan het principe van Popper. Is er dan nog sprake van wetenschappelijke progressie?
Afronden
Volgens Popper is de enige absolute zekerheid die we kunnen krijgen, dat een theorie niet klopt. Wetenschap wordt daarmee in wezen een proces van het eindeloos opperen van theorieën die we een voor een weer weg kunnen gooien. In de kern is dat wat Popper voorstelt: we benaderen de waarheid door al onze theorieën één voor één te falsifiëren (the negative road to truth). Het demarcatieprincipe van Popper is in zoverre elegant, omdat het in tegenstelling tot alle inductivistische wetenschap, absolute zekerheid oplevert (via deductie). Die zekerheid bestaat echter uitsluitend uit de constatering dat je ideeën niet kloppen.