H5 Understanding Humans: Positivism and Hermeneutics Flashcards

1
Q

Probeer voor onderstaande filosofen kort samen te vatten (één alinea voor iedere filosoof is voldoende) hoe zij over de mens dachten. Concentreer u daarbij op de kern van hun mensbeeld.

Socrates
Plato
Aristoteles

A

Over Socrates weten we niet veel en wat we weten, is vooral bekend via het werk van Plato. Socrates wordt wel gezien als de eerste grote filosoof in de westerse denktraditie. Ten aanzien van de mens wees hij vooral op het goede en het slechte in de mens. Het kwade kwam volgens hem voort uit onwetendheid en kon voorkomen worden door zelfontplooiing. Door zich te ontwikkelen met behulp van zelfreflectie kon de mens leren het goede te doen. Centraal daarbij stond de noodzaak van een harmonieuze samenleving. Het individu was daaraan ondergeschikt.

Plato was een leerling van Socrates. We hebben in deel 1 al gezien dat hij benadrukte dat kennis is aangeboren. Kennis is de herinnering van de onsterfelijke ziel die bij geboorte in ons treedt. Daarnaast benadrukt hij, net als Socrates, het nut van zelfontplooing. Volgens Plato bestaat de mens uit drie zielsdelen: het kennende, het strevende en het begerende. Het begerende deel zucht naar genot en zou zich moeten matigen. Het strevende deel houdt het individu in stand door dapperheid te tonen. Het kennende deel bestuurt de andere delen in wijsheid. Deze drie deugden – matigheid, dapperheid, wijsheid – leiden de mens naar het goede. De maatschappij verdeelde hij in drie vergelijkbare klassen: de materiële klasse van arbeiders, de beschermende klasse van wachters en de besturende klasse van filosofen. In een rechtvaardige staat waren al deze klassen ondergeschikt aan elkaar, en werkte ieder aan het welzijn van de ander.

Ook Aristoteles maakt onderscheid tussen drie zielsdelen: het vegetatieve, het sensitieve en het cognitieve deel. Deze komen grotendeels overeen met het onderscheid dat we bij Plato vonden. Een verschil met Plato is dat hij veronderstelt dat onze geest bij de geboorte een blanke lei is waarop via onze zintuigen indrukken worden gevormd. Ook breekt hij met het idee van Plato dat het doel van het leven rechtvaardigheid is. De mens zou moeten streven naar gelukzaligheid. Deze is te bereiken door filosofie en wetenschap te bedrijven, door genot na te streven en door de juiste balans te vinden tussen verstand en gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ook tijdens de renaissance – zogeheten omdat het de wedergeboorte van de Griekse waarden betrof – werd over het wezen van de mens gefilosofeerd. Beschrijf, net als bij de vorige vraag, kort en bondig hoe de onderstaande filosofen dachten over de mens.

Descartes
Locke
Kant
Bespreek in uw antwoord in hoeverre hun opvattingen samenhangen met die van de oude Grieken.

A

Descartes stelde, in lijn met Plato, dat we uitsluitend tot zuivere kennis komen langs de weg van de rede. Ook maakte hij een scherp onderscheid tussen lichaam en geest. Alleen in de mens komen deze twee samen, alle andere levensvormen zijn in essentie lichamelijke machines. Daarom beschikt alleen de mens, als enige, over een vrije wil. Dit stelt hem in staat om zowel goed als kwaad te doen.

Enkele decennia later opperde Locke, in tegenstelling tot Descartes, het aristotelische idee dat we bij geboorte een onbeschreven blad zijn, en dat onze kennis uitsluitend tot ons komt langs de waarneming. Ook stelde hij dat de mens ernaar moet streven om zijn natuurlijke staat te vervangen door een maatschappelijke staat. Dit moet gebeuren door met elkaar een sociaal contract af te sluiten waarin het recht op leven, vrijheid, eigendom en welzijn wordt gewaarborgd.

In hun denken over kennis lopen Descartes en Locke dus sterk uiteen. De een sluit meer aan bij Plato, de ander bij Aristoteles. Beiden hebben echter een sterke morele filosofie waarmee zij iets zeggen over het goed en kwaad in mensen en hoe zij zich dienen te gedragen. Hierin lijken beiden vooral op Plato, die de nadruk legde op goed gedrag in een rechtvaardige maatschappelijke staat. Dit geldt ook voor Kant. Hij onderscheidde twee categorieën van voorschriften die het menselijk gedrag leiden. Ten eerste zijn er de hypothetische imperatieven die praktisch voorschrijven hoe alledaagse doelen te bereiken zijn, bijvoorbeeld: ‘als je honger hebt, moet je eten’. Daarnaast zijn er categorische imperatieven. Dit zijn onweerlegbare zedelijke plichten zoals: ‘doe nooit een belofte als je van tevoren weet deze niet te kunnen nakomen’. Menselijke vrijheid zit in de keuze om deze categorische imperatieven al dan niet na te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is er zo anders aan de opvattingen van Hume dat zijn opvattingen gezien kunnen worden als het begin van een nieuw soort wetenschap?
Beschrijf kort hoe naast David Hume, ook Thomas Hobbes en Adam Smith bijdroegen aan de wording van deze nieuwe wetenschap.
Kunt u wetenschappers bedenken die op een vergelijkbare wijze hebben bijgedragen aan de wording van de psychologie als wetenschap?

A

Volgens Hume (1711-1776) waren in zijn tijd de ‘moral sciences’ veel te speculatief en veel te prescriptief. Het doel moest niet zijn om mensen te vertellen hoe zij zich dienden te gedragen, maar om te verklaren waarom zij bepaald gedrag vertonen. Hij probeerde dus, in tegenstelling tot eerder genoemde filosofen, de menswetenschappen van een voorschrijvende wetenschap om te vormen tot een verklarende wetenschap, naar het voorbeeld van de natuurwetenschappen. Daartoe construeerde hij ‘wetten van de menselijke geest’.

Hume mechaniseerde dus het mensbeeld, zoals Copernicus, Kepler en Newton dat met de natuurwetenschappen hadden gedaan. Iets vergelijkbaars kan gesteld worden over Thomas Hobbes (1588-1679) wat betreft de sociologie. Hij formuleerde ongeveer honderd jaar eerder dan Hume al een mechanistische opvatting van de samenleving. Een tijdgenoot van Hume – Adam Smith (1723-1790) – deed hetzelfde voor de economische wetenschappen.

Ook in de geschiedenis van de psychologie kunnen allerlei wetenschappers aangewezen worden die bijdroegen aan dit mechanistisch mensbeeld. Charles Darwin (1809-1882) deed dat bijvoorbeeld voor de levenswetenschappen in het algemeen. Mensen als Wilhelm Wundt (1832-1920) en William James (1842-1910) droegen ook hun steentje bij aan dit mensbeeld, uiteindelijk culminerend in het uitermate mechanistische, behavioristische werk van John B. Watson (1878-1958) en Burrhus F. Skinner (1904-1990). Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat na de middeleeuwen, gedurende een periode van ongeveer 300 jaar, naar het voorbeeld van de natuurwetenschappen ook de mens werd gedemystificeerd, uit het centrum van het heelal werd verstoten, en uiteindelijk een bescheiden plekje kreeg toegewezen in de mechanistische, natuurlijke orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omschrijf kort de stadia die Comte onderscheidde in de ontwikkeling van de wetenschap.
Leg bij elk stadium uit hoe het vallen van een steen in dat stadium verklaard zou worden.
Omschrijf tot slot wat Comte precies bedoelde met ‘positief’, of ‘positivisme’.

A

Volgens Auguste Comte (1798-1857) maakt elke intellectuele beschaving drie fasen door, die elk getypeerd worden door een specifieke vorm van redeneren.

Het eerste stadium is het theologische stadium. In deze fase heerst het geloof in het bovennatuurlijke. Er zijn bovendien drie subfasen te herkennen. Allereerst is er sprake van animisme waarin aan alles een anima (ziel) wordt toegeschreven, zelfs aan dode materie. Die anima is de beweger van de dingen. Een steen die valt, doet dat omdat zijn anima dat wil. Vervolgens komt de fase van het polytheïsme waarin de anima verdwijnt uit de dode materie zelf, maar wordt toegeschreven aan vele goden die de wereld bewegen. Zo is er een god voor de stenen die de stenen beweegt. Tot slot is er het monotheïsme waarin de anima gereduceerd wordt tot één god die alles bestiert en dus ook de stenen beweegt.
Na dit stadium breekt het metafysische stadium aan, waarin bovennatuurlijke krachten worden vervangen door abstracte entiteiten, krachten en essenties. God is niet langer de beweger van alles, maar dingen bewegen omdat zij zelf over bewegende principes beschikken. Het probleem, volgens Comte, is dat in dit stadium verklaringen nog een cirkelredenering blijven. Een steen valt bijvoorbeeld omdat hij over een vallende kracht beschikt.
Tot slot wordt het positieve stadium bereikt waarin ware wetenschap ontstaat. Men achterhaalt de werkelijke, mechanistische oorzaken van gebeurtenissen en kan aan de hand daarvan de toekomstige gang der gebeurtenissen voorspellen: bijvoorbeeld dat kleine objecten minder aantrekkingskracht hebben dan grote en dat stenen dus altijd naar de aarde zullen vallen.
Met ‘positief’ bedoelde Comte: feitelijk, bruikbaar, exact. Echte, positivistische wetenschap staat in dienst van de mens. Er worden exacte feiten verzameld en op basis daarvan wordt zekere en bruikbare kennis over de wereld opgebouwd. Theologie en metafysica kunnen dat niet omdat zij geen voorspellende waarde hebben. Alleen positivistische wetenschap, die wars is van gespeculeer en abstracte krachten, kan op basis van aangetoonde regelmatigheden de toekomst voorspellen en dus de wereld naar believen vormgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verhoudt de psychologie zich tot de ontwikkelingsstadia die Comte poneert?
Probeer een voorbeeld te noemen van een stroming of theorie uit de geschiedenis van de psychologie die tot de theologische fase gerekend kan worden.
Probeer ook een metafysische stroming of theorie aan te wijzen.
Noem ten slotte ook een goed voorbeeld van een positivistische psychologie.

A

Een psychologische stroming of theorie die tot de theologische fase gerekend kan worden, is moeilijk te vinden. Psychologie in enge zin bestaat namelijk pas sinds wetenschappers aan het eind van de negentiende eeuw bewust probeerden de mens te onderzoeken volgens de positivistische beginselen. Je zou wel kunnen zeggen, dat het denken over de mens tijdens de middeleeuwen theologisch van aard was. Men ging ervan uit dat de mens door God geschapen was, en bewogen werd door het goede van God en het kwade van de duivel. Ook de eerste renaissancistische filosofen hadden soms zulke theologische ideeën. Descartes zocht bijvoorbeeld naar een rationeel bewijs voor het bestaan van God, en toen hij dat eenmaal in handen had, gebruikte hij het om het bestaan van het heelal (res extensa) mee te bewijzen.

Metafysisch getinte theorieën of stromingen zijn al gemakkelijker te vinden in de psychologie. Verklaringen vanuit het abstracte vinden we bijvoorbeeld in sommige persoonlijkheidstheorieën zoals de Big Five. Daar worden op basis van gedragsobservatie abstracte persoonlijkheidskenmerken geconstrueerd die vervolgens gebruikt worden om het gedrag mee te verklaren. In de kern is dat onwetenschappelijk volgens de positivistische filosofie van Comte. Stellen dat ‘iemand zich uitbundig gedraagt omdat hij extravert is’ verklaart immers net zo weinig als stellen dat ‘iemand leeft omdat hij levenskracht heeft’.

Typische voorbeelden van positivistische psychologie zijn het behaviorisme of de hedendaagse neuropsychologie. Zij verwijzen enkel nog naar observeerbare externe prikkels en meetbare hersenactiviteit. Aan de hand daarvan poneren zij concrete theorieën op over hoe de aanwijsbare machinerie van het menselijk lichaam met specifieke, voorspelbare gedragingen reageert op veranderingen in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoewel de hermeneutische methode aan het begin van de twintigste eeuw door Dilthey van toepassing werd verklaard op de sociale wetenschappen, kent de hermeneutiek een veel oudere oorsprong.

  1. Wat is die oorsprong van de hermeneutiek, en waar werd de hermeneutische methode oorspronkelijk voor gebruikt?
    Hoe en door wie werd de hermeneutische methode in eerste instantie in de sociale wetenschappen geïntroduceerd?
    Wat is de bijdrage geweest van Dilthey? Vat zijn standpunt kort samen en leg daarbij de nadruk op het verschil met de positivistische filosofie van Comte.
A

Hermeneutiek is een methode waarbij men door middel van interpretatie tot een dieper begrip kan komen van zaken. Oorspronkelijk ging het daarbij om het begrijpen van verborgen betekenissen in mythologieën en heilige schriften. In de middeleeuwen was de hermeneutiek bijvoorbeeld vooral van belang bij de Bijbelexegese. Uiteindelijk zou deze interpretatieve benadering echter ook wetenschappelijk toegepast worden.

Een van de eerste moderne hermeneuten is Friedrich Schleiermacher (1768-1834) die de interpretatieve methode loskoppelde van heilige teksten en haar van toepassing verklaarde op elke vorm van tekst en communicatie. Het begrijpen (in het Duits Verstehen, letterlijk vertaald: verstaan) van die communicatie was het doel van zijn hermeneutische benadering. Om tot dat begrip te komen, diende teksten niet zomaar geanalyseerd te worden. Zij moesten geïnterpreteerd worden vanuit hun historische en sociale context.

Wilhelm Dilthey (1833-1911) verbreedde dat perspectief nog verder naar het begrijpen van de mens in zijn wereldlijke en historische context. Elke menselijke actie krijgt volgens Dilthey pas de juiste betekenis als we deze in de historische en sociale context plaatsen. De positivistische methode faalt op dat punt, volgens Dilthey, omdat deze de historische context juist probeert te elimineren. Het positivisme benadert de mens als een contextloos mechanisme en mist daardoor de betekenisvolle, culturele wereld van het individu. Die betekenis zit in de belevingswereld van de mens en kun je dus niet zomaar onder een microscoop leggen. Om het menselijk leven te begrijpen moet men dus het menselijk subject binnendringen en daarvoor zijn de natuurwetenschappelijke methoden niet toereikend. Het alternatief van Dilthey is de hermeneutische methode: het interpreteren van het subject in zijn context om zodoende het betekenisvolle stelsel van symbolen waarin dat subject zich bevindt ten volle te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Probeer een kort overzicht samen te stellen van belangrijke filosofen en wetenschappers voor wie Dilthey een inspiratie was.
Kunt u stromingen of theorieën bedenken uit de psychologie die aansluiten bij de uitgangspunten van Dilthey?

A

In de filosofie beïnvloedde Dilthey in een vroeg stadium het existentialistische werk van Martin Heidegger (1889-1976). Die stelde dat in de westerse filosofische traditie foutief wordt aangenomen dat het bestaan als verzameling objecten onderzocht moet worden in plaats van als betekenisvolle activiteit. Die boodschap word ook nu nog uitgedragen in de filosofie. Met name filosofen als Hans-Georg Gadamer (1900-2002) en Jurgen Habermas (1929- ) hebben deze opvatting verder geradicaliseerd. Zij beredeneerden dat Dilthey over het hoofd zag dat de observator zelf ook onderdeel is van een historische context. De hermeneutische methode is dus niet alleen gereedschap vóór, maar zegt ook iets óver de wetenschapper: de wetenschapper leeft zelf in een context en zal dus nooit volledig zijn eigen vooroordelen en vooronderstellingen los kunnen laten. Wetenschap is in die zin dus altijd een interpretatie van de wereld die gebonden is aan zijn eigen tijdvak.

Ook buiten de filosofie had Dilthey invloed. Max Weber (1864-1920) is bijvoorbeeld een van de grondleggers van de moderne sociologie en stelde, in zijn kritiek op het marxisme, dat de loop van de geschiedenis niet zonder meer te verklaren is op basis van materialistische, economische gronden. Om de loop van de geschiedenis echt te verklaren, moeten juist de culturele en religieuze betekenissen van een tijdvak ten volle begrepen worden. Ook in de culturele antropologie drong de hermeneutiek door. Bronislaw Malinowski (1884-1942) en Frans Boas (1858-1942) gebruikte het principe van Verstehen bijvoorbeeld als basis voor hun antropologische methode van participerende observatie. Die methode schrijft voor dat je mensen een cultuur niet zomaar van buiten kunt observeren. Je moet deel worden van de groep mensen die je onderzoekt om zodoende van binnenuit hun betekenissensysteem te leren begrijpen.

In de psychologie zijn de psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939) en in mindere mate de fenomenologie van Carl Rogers (1902-1987) voor de hand liggende voorbeelden. Beide staan voor een aanpak waarbij niet naar de mens in het algemeen gekeken wordt, maar de individuele belevingswereld alle aandacht krijgt. Daarbij wordt, zeker in de psychoanalyse, veel waarde gehecht aan de interpretatie van symbolen en hun achterliggende betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is, volgens Comte, wetenschap en wat niet? Waar legt hij de grens tussen wetenschap en andere kennis?
Wat is het antwoord van Dilthey op diezelfde vraag?

A

Comtes standpunt wordt het duidelijkst in zijn beschrijving van de intellectuele ontwikkeling die beschavingen doormaken. Volgens hem is in die ontwikkeling pas sprake van wetenschap als het laatste, positivistische stadium is bereikt. Dat stadium wordt gekenmerkt door empirisch onderzoek van de feiten en de constructie van theorieën die op die feiten gebaseerd zijn. Bovenal moeten theorieën een mechanistische verklaring bieden die verwijst naar observeerbare relaties tussen oorzaak en gevolg. Dergelijke theorieën maken het namelijk mogelijk om concrete voorspellingen te doen waardoor de wereld hanteerbaar wordt. Pas als kennis die concrete hanteerbaarheid mogelijk maakt, is er sprake van echte wetenschap.

Dilthey zegt eigenlijk niet zo veel over het onderscheid tussen wetenschap en onwetenschappelijke kennis. Hij maakt een heel ander soort onderscheid. Volgens hem is er vooral een belangrijk verschil aanwijsbaar tussen natuurwetenschappen en sociale wetenschappen. Voor de eerste is inderdaad de positivistische methode geschikt omdat zij de mechanische werking van de materie onderzoeken. De sociale wetenschappen onderzoeken echter heel iets anders. Zij onderzoeken betekenisvolle fenomenen, die niet onderhevig zijn aan mechanistische krachten van buiten. Menselijke actie is doelgericht, wordt ondernomen vanuit een subjectief perspectief en moet dus ook zo begrepen worden.

Maar daarmee lopen we een beetje vooruit op de volgende vraag van deze opdracht. Wanneer we aan Dilthey zouden vragen wanneer er volgens hem sprake is van wetenschap, dan zou hij het waarschijnlijk grotendeels met de positivisten eens zijn. Immers, ook Dilthey vond dat wetenschap gedreven werd door empirisch onderzoek en generalisatie van de bevindingen daarvan. Hij stuurde alleen niet aan op een mechanistische verklaring van menselijk gedrag, hij stuurde aan op begrip van de individuele belevingswereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zeggen beide perspectieven over de plaats van de psychologie in het wetenschappelijk domein? Ga hierbij uit van de huidige stand van zaken. In geval van Comte hoeft u dus niet te beschrijven hoe hij dacht over de psychologische filosofie uit zijn tijd, maar hoe hij zou denken over de hedendaagse psychologie.
Heeft dit consequenties voor de fenomenen die onderzocht (kunnen) worden, of voor de methoden die daarbij gebruikt (kunnen) worden?

A

Volgens Comte pasten alle wetenschappen in een en hetzelfde systeem. Er was één positivistische methode en alle kennisdomeinen die deze gebruikten waren wetenschappelijk. Psychologie zou volgens Comte dus de machinerie van het menselijk gedrag moeten onderzoeken met behulp van observatie en experimenten, zoals elke wetenschap op zoek is naar de onderliggende machinerie van de wereld. Wetenschappen verschillen in die zin dus niet kwalitatief van elkaar.

Wel is er een verschil in complexiteit. Comte formuleerde een hiërarchie van zes wetenschappen: wiskunde, astronomie, fysica, scheikunde, biologie en sociologie. Wetenschappen bovenin de hiërarchie, zoals biologie en sociologie, onderzoeken een veel complexere machinerie. In deze hiërarchie was nog geen specifieke plek toebedeeld aan de psychologie. Die bestond ook nog niet als zodanig in zijn tijd. Comte zou echter ongetwijfeld van mening zijn geweest dat ook de psychologie in zijn hiërarchie thuishoorde, en had hem op basis van de complexiteit van haar onderzoeksobject waarschijnlijk tussen de biologie en sociologie geplaatst, of misschien zelfs boven de sociologie.

Dilthey pleitte voor een heel andere aanpak. Volgens hem moeten wetenschappers die de mens onderzoeken, zich inleven in het subjectieve standpunt van de mens. Daarom pleit Dilthey voor een autonome plaats voor de geesteswetenschappen, inclusief de psychologie, met een geheel eigen, interpretatieve methode die geschikt is om dat menselijk subject te onderzoeken. We kunnen natuurlijk niet letterlijk in iemands geest kruipen, maar we kunnen wel de verbale en non-verbale manifestaties van die geest observeren. Door deze te beschouwen en te interpreteren, kunnen we het perspectief van de ander recreëren in onze eigen geest en leren begrijpen.

Dilthey was het dus wel eens met Comte dat de basis voor wetenschap lag in observatie. De fout van de positivisten was echter dat zij zich als observator buiten de menselijke wereld plaatsen door vanuit een ogenschijnlijk objectief gezichtspunt passief te registreren wat er gebeurt, en dat te verklaren in mechanistische termen. Die fout wilde Dilthey corrigeren door een scherp onderscheid te maken tussen de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen. Dilthey zou de psychologie als wetenschap van het domein der betekenissen ongetwijfeld een aparte status toekennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly