H2 Het Griekse denken Flashcards
Boek P.C. Oele
Natuurfilosofen
Zij willen een redelijke verklaring voor de oorsprong van de werkelijkheid.
Omdat in de natuur alles verandert moet er toch ‘iets’ zijn dat onveranderlijk is, het wezen van de dingen dat achter zichtbare verschijnselen schuil gaat. Maar wat is dat ‘iets’?
Het enige waar natuurfilosofen in geslaagd zijn is dat ze traditionele godsdienstige en morele waarden hebben ondermijnd, ze hebben er niets voor in de plaats gesteld.
Sofisme
Elk mens heeft zijn eigen waarheid, wat voor jou waar is hoeft voor mij nog niet waar te zijn (individualisme!). De mens is de maat van alle dingen. Er is geen absoluut geldende waarheid. De bekendste sofist is Protagoras. Hij zegt: ‘over goden kan ik niet weten of ze bestaan of niet, veel immers is er wat de kennis in de weg staat’.
Socrates
Hij bestreed het sofisme.
Athener, dapper soldaat, huwt Xantippe, gifbeker dood, eerste moralist.
Leraar van Plato
Tegenover het sofisme stelt hij uitdrukkelijk dat er op ethisch en logisch gebied wel degelijk absolute waarden zijn.
De eis van Socrates is: ken uzelf.
Socrates is grondlegger ‘Zedenleer’.
Zijn uitganspunt om tot kennis te komen is dat de mens de onvolkomenheid van zijn oppervlakkige mening inziet en dan erkent dat hij eigenlijk niets weet.
Socrates stelt altijd vragen (socratische dialoog). Kennis is deugd.
Socrates: begrip, definitie, ethiek en verdienste
1) Begrip en definitie: definitie geeft de plaats aan die een ding inneemt tov andere dingen en geeft inzicht in het wezen van een ding.
2) ter dood veroordeeld vanwege Atheïsme
3) streeft naar ware kennis tegenover Sofisten (rondreizende leraren, die anderen probeerden te overtuigen door welsprekendheid en argumenten; begrippen als waarheid en rechtvaardigheid)
4) Ethiek: goed is datgene wat het geluk bevordert. Deugd is een zaak van inzicht. (Verlichting).
5) Verdienste Socrates: relativisme en nihilisme ingedamd door begrip achter dingen te definiëren.
Grondlegger zedenleer (= ethiek = verzameling ideeën over wat goed of slecht is)
Vader van het humanisme.
Plato: De Ideeënleer
Leerling van Socrates,
Plato leert: Een dubbele werkelijkheid: Er zijn twee werelden:
Metafysisch dualisme
De eidos/idea (= vorm - idee)
- De niet-zintuigelijk waarneembare, onveranderlijke, wereld van het denken (ideeënwereld)
De onveranderlijke immateriële wereld. - De zintuigelijk waarneembare, veranderlijke, wereld van de verschijnselen (materiële wereld)
De veranderlijke materiële wereld.
Ideeënleer gaat over;
- Ethische waarheden: wat is goedheid, deugd, dapperheid, enz. (Dus goed op zichzelf, dapper op zichzelf, enz. )
- Abstracte zaken: Wat is gezondheid, kracht
- Wiskunde: wat is een getal
Typische kenmerken ideeënleer Plato
1) Ideeënleer: tegenstelling Heraclitus (veranderlijke) en Parmenides (onveranderlijke). De idee: aanvankelijk: samenvatting van gemeenschappelijke in individuele dingen. Later: ideeën eigen werkelijkheid.
2) Ideële wereld: ideale wereld, hiërarchisch.
3) Scheppingsmythe: ordenende demiurg. (= ambachtsman)
4) Dualisme tussen lichaam en ziel.
De ziel is een individueel, zuiver geestelijk, persoonlijk wezen, dat oorspronkelijk in de ideeënwereld leefde. Door oerzonde ziel van de mens voor straf naar de aarde. Het lichaam is daarom de kerker van de ziel.
5) Reïncarnatie. Bij de dood gaat de ziel terug naar de ideeënwereld maar komt daarna gelijk terug naar de aarde waar ze een nieuw lichaam aanneemt.
Ethiek en scheppingsmythe Plato
Ethiek: in de ziel is de idee van het hoogste goed te vinden. Ziel moet zich losmaken van het aardse leven: Dit ideaal noemt Plato ‘deugd’.
Scheppingsmythe: ordenende demiurg = is letterlijk een ambachtsman, een bouwer.
In Plato’s Timaeus vormt een demiurg vanuit ongeordende materie (of bewegende chaos) de wereld naar het beeld van de Ideeën. Hierbij is dus geen sprake van een schepping uit het niets.
Deugden volgens Plato
Deugd: onthechting o.b.v. inzicht. Plato heeft een levensleer en een heilsleer.
De vier deugden:
1) wijsheid
2) dapperheid
3) bezonnenheid
4) rechtvaardigheid
Liefde tot ideeën volgens Plato
Deze liefde tot de idee (van het goede) noemt Plato ‘Eros’, een gave van de goden.
Het uitganspunt ligt in de aanschouwing van de lichamelijke schoonheid, van daaruit wekt de eros op tot schoonheid van de ziel, gebruiken, wetten, wetenschappen en ten slotte tot het schone op zichzelf.
Volgorde Griekse filosofen:
1) Pythagoras (grondlegger van de filosofie)
2) Socrates (zedenleer)
3) Plato (ideeënleer)
4) Aristoteles (stof- en vorm principe en 4-oorzakenleer)
Daarna:
5) Het hellenisme
6) Ethische scholen
7) De Stoa
8) Epicurius
Aristoteles kenmerken, doel, soortenbegrip
1) Leerling van Plato (verwerpt ideeënleer)
2) Het doel waarnaar de wetenschap/filosofie moet streven is voor hem: het kennen van het wezen van de dingen.
3) Dit wezen van de dingen wordt volgens hem uitgedrukt in het soortbegrip.
4) mentor Alexander de Grote
5) Sticht Lyceum
6) Homo Universalis
Aristoteles: stof- en vormprincipe
Het wezen manifesteert zich in het bestaande ding. Zo zijn in de individuele dingen het veranderlijke en het onveranderlijke aanwezig: stof-en-vormprincipe: Alle dingen zijn samengesteld uit stof en vorm. Stof is datgene wat nog onbepaald is, de stof is veranderlijk.
Een eikel kan een eikenboom worden.
De stof verhoudt zich tot de vorm als potentie (mogelijkheid) tot act (verwerkelijking).
Streven van de natuur naar zelfontplooiing. (hoogst mogelijke perfectie)
Aristoteles: vier-oorzakenleer
- Materiële oorzaak, De stof: stof waaruit iets gemaakt is, bijv. marmer
- Formele oorzaak, De vorm: dat wat het moet worden, in de gedachten van de beeldhouwer
- De bewegende oorzaak: bewerking van de beeldhouwer
- De doeloorzaak, Het doel: het doel van het object
Een ding streeft dus naar de hoogst mogelijke perfectie die mogelijk is binnen de grenzen van zijn wezen.
Aristoteles godsbegrip
Laagste stof en hoogste vorm. Stof: pure materie, potentie in zich om tot iets gevormd te worden. Daar tegenover de vorm die puur werkelijkheid is, waarin geen mogelijkheid meer aanwezig is om tot een hoger niveau te komen. Dus hoe verder de vorm zich voltooit en hoe meer de stof overwonnen wordt, des te groter is de volmaaktheid.
De hoogste volmaaktheid is de godheid, de Eerste Beweger.
De godheid is volkomen vorm.
In haar is niets meer dat gevormd kan worden. Van de godheid gaat geen actie uit in de richting van de wereld.
Verschillen leer Aristoteles - Bijbel
Ontstaan van de wereld volgens Aristoteles
Tegenstelling Plato: Aristoteles stelde dat de de wereld is ongeschapen en eeuwig is.
Het Hellenisme
De filosofie wordt uit het theoretische vlak in het praktische vlak getrokken.
De Griekse cultuur en wetenschap wordt het geestelijk eigendom van de volken rondom Griekenland.
Eenheid van taal: hellenistisch Grieks. Door Alexander de Grote. Daarna: Romeinse rijk. Maar Griekse cultuur blijft.
Probleem na Plato is de verbinding tussen de materiële en immateriële wereld. Er ontstaan ethische scholen die de kosmos voorstellen als een allesomvattende materiële werkelijkheid:
Ontstaan scepticisme in Hellenisme:
Ontstaan scepticisme. Behoefte aan religie sterker. De filosofen worden geleerden. Filosofie wordt Ethiek, praktische levenswijsheid.
Scepticisme kan twee vormen aannemen: Wetenschappelijk scepticisme, ook wel methodisch scepticisme of rationeel scepticisme: men onderzoekt kritisch of een bewering of hypothese de toets van de wetenschappelijke methode kan doorstaan, dat wil zeggen, herhaalbaar en falsifieerbaar is.
Ethische scholen
De Stoa en de School van Epicurius
De Stoa en de epicureers stellen de kosmos voor als een allesomvattende materiele werkelijkheid. De metafysica (bovennatuurlijke) valt samen met de fysica (natuurlijke). Dit noemt men een monistische metafysica.
Kenmerken van de Stoa scholen (Stoïcijnen)
1) Stoa: monistische metafysica: metafysica valt samen met fysica. Stoffelijke wereld kent twee principes: passief en actief, stof en kracht/rede/logos/fatum (immanent).
2) Eeuwige wederkeer: na bepaalde tijd gaat de wereld in vuur op, er komt een nieuwe wereld en dat proces herhaalt steeds
3) Materie vergoddelijkt en goddelijke
vermaterialiseerd. Kritiek op volksgeloof.
Ethiek van de Stoa
Ethiek:
1) Kennis is deugd; centrale vraag: hoe moet de mens leven om echt gelukkig te zijn?,
2) Bij het bereiken van een bepaalde kennis ontstaat een verlichte toestand die duurt tot de dood. Je kan beter zelfmoord plegen dan weer uit die verlichte toestand komen
3) Een mens moet leven in overeenstemming met de natuur
4) Wanneer een mens zijn begeerten heeft uitgeroeid en er geen last meer van heeft is diegene echt vrij
5) Het hoogste geluk is slechts te bereiken als men zich niet langer tegen het lot verzet, maar daar onaangedaan in berust (stoïcijns!). We moeten niet wensen te krijgen wat we verlangen maar we moeten verlangen naar dat wat we krijgen
6) Omdat de logos in de hele mensheid werkt vormt de mensheid een grote familie (filantropie). Heb dus oog en zorg voor elkaar
7) Sobere levenswijze met geringschatting van aardse goederen, het geluk is te vinden in onthouding
8) Transcendent en immanent. Berusten in lot.
School van Epicurius, kenmerken:
School van Epicurus (306 v. Chr. 341-270 v. Chr.):
1) veel samenhang Stoa, visie op leven verschillend.
2) Lager niveau dan Stoa, alles te verklaren vanuit causaliteit.
3) Geen bovennatuurlijke macht.
4) Alles is puur toeval
Ethiek van de school van Epicurus:
Ethiek:
1) Geluk is het doel van het leven.
2) Geluk is genot, egoïstisch.
3) Door een egoïstische levenshouding onttrekt de Epicureër zich aan maatschappelijke en sociale verantwoordelijkheden
4) Atheïsme: Epicurus ontkent niet dat er goden zijn. Hij is van mening dat er in het heelal ideale wezens bestaan die niets anders doen dan genieten. Maar ze bemoeien zich niet met de wereld. De levensbeschouwing van Epicureers komt neer op atheïsme. Ze loochenen God. (religie is een groot kwaad, het verstoort zielenvreugde en doet de mens voor goden vrezen)
5) Veroordeeld door kerkvaders, die over Stoa milder waren.
6) Geen hedonisme, maar beteugeld genieten. Geen belangrijk filosofische stroming, wel volgelingen door Romein Lucretius’ gedicht.
Waardering Plato