Group 9 Flashcards
1
Q
Starten
A
startte startten is gestart
2
Q
Proberen
A
probeerde probeerden heeft geprobeerd
3
Q
Voeren
A
voerde voerden heeft gevoerd
4
Q
Bouwen
A
bouwde bouwden heeft gebouwd
5
Q
Kiezen
A
koos kozen heeft gekozen
6
Q
Voorzien
A
voorzag voorzagen heeft voorzien
7
Q
betrekken
A
betrok betrokken heeft betrokken
8
Q
Helpen
A
hielp hielpen heeft geholpen
9
Q
Bezoeken
A
bezocht bezochten heeft bezocht
10
Q
Leveren
A
leverde leverden heeft geleverd